Vordering benadeelde partij & Rechtstreekse schade

Hoge Raad 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:118

Feiten

Het gerechtshof te Amsterdam heeft verdachte op 28 november 2011 wegens diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, een en ander zoals nader omschreven in het arrest.

Het Hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft daartoe het volgende overwogen:

"De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat daarop een besluit kan worden genomen. Voorts bevreemdt het de raadsman waarom er meer wordt gevorderd dan het eigen risico van € 1.500,00. Daarnaast heeft de benadeelde partij het Openbaar Ministerie verzocht tot teruggave van de sigaretten.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 1720,00. Ambtshalve merkt het hof op dat de omstandigheid dat de schade niet door het Openbaar Ministerie is beperkt, de schadeplichtigheid van verdachte jegens de benadeelde niet raakt omdat het Openbaar Ministerie buiten die rechtsverhouding staat. Bovendien heeft verdachte geen afstand gedaan van de gestolen goederen."

Middel

Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de door de benadeelde partij gevorderde schade als rechtstreekse schade is aan te merken onbegrijpelijk is, althans ontoereikend is gemotiveerd.

Beoordeling Hoge Raad

Op grond van art. 51a, eerste lid, Sv kan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. Van rechtstreekse schade is sprake indien iemand is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd (vgl. HR 11 april 2006, LJN AV4007, NJ 2006/263 en HR 22 april 2008, LJN BB7077, NJ 2008/468).

Het Hof heeft geoordeeld dat de schade die de benadeelde partij heeft gevorderd is aan te merken als rechtstreekse schade die zij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft geleden. De stukken in aanmerking genomen, is dit oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk, terwijl het, mede in aanmerking genomen hetgeen namens de verdachte omtrent de vordering van de benadeelde partij is aangevoerd, geen nadere motivering behoefde.

Het middel is tevergeefs voorgesteld.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^