Vrijgespraak valsheid in geschrifte & witwassen: onvoldoende bewijs voor het bestaan van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar (toenmalige) partner

Rechtbank Gelderland 14 juni 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3233 De raadsvrouw heeft vrijspraak van feit 1 bepleit. De handtekeningen op twee PGB-formulieren in kwestie zijn niet van verdachte, die zijn nagemaakt door haar (toenmalige) partner, medeverdachte. Verdachte was daar niet van op de hoogte. Het derde formulier is wel door verdachte ondertekend, maar zij heeft een blanco formulier getekend en heeft niet gezien wat er later op is ingevuld.

Ook van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw. Verdachte had geen enkele wetenschap van welk illegaal handelen dan ook. Zij beschikte alleen over legale gelden en inkomsten. Financieel was zij gescheiden van medeverdachte.

Beoordeling door de rechtbank

Feit 1

De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring. Daarbij is het volgende van belang.

Over de formulieren DOC/008-75 en 85 (pagina 1139) en DOC/008-19 en 20 (pagina 1078) heeft verdachte verklaard dat haar handtekening is nagemaakt door medeverdachte. Hij heeft dit ook bij de rechter-commissaris bevestigd en verklaard dat verdachte daar niets van af wist. Dat verdachte deze documenten zelf heeft opgemaakt dan wel er gebruik van heeft gemaakt, kan niet worden bewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er evenmin bewijs voor medeplegen door verdachte. Gelet op de verklaringen van verdachte en medeverdachte is van een nauwe en bewuste samenwerking geen sprake geweest. Enig ander bewijsmiddel is daarvoor niet voorhanden.

Ten aanzien van het formulier op pagina 1080 in het dossier (DOC/008-21 en 22) hebben zowel verdachte als medeverdachte verklaard dat verdachte dat formulier heeft ondertekend, maar dat dat op dat moment een blanco formulier was. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit deze enkele handeling geen opzet op het valselijk opmaken van het formulier dan wel het gebruik maken daarvan worden afgeleid. Hierbij is van belang dat het ging om een verantwoordingsformulier voor het PGB dat verdachte ontving ten behoeve van haar zoon en waar zij in beginsel ook recht op had, zodat bij haar geen argwaan hoefde te ontstaan bij het, op verzoek van medeverdachte, ondertekenen van dat formulier.

Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van feit 1.

Feit 2

De rechtbank overweegt dat het dossier weinig informatie bevat over de financiële situatie van verdachte (en medeverdachte ). Verdachte heeft verklaard dat haar financiën en die van medeverdachte gescheiden waren en dat zij elk hun eigen inkomen hadden. Daarom acht de rechtbank alleen de onder het derde en zesde gedachtestreepje opgenomen inkomsten, te weten de inkomsten uit het PGB van naam 2, de zoon van verdachte, en de inkomsten uit onterecht ontvangen toeslagen van belang. De overige inkomsten zijn van medeverdachte en het ontbreekt de rechtbank aan informatie over of dit geld ooit ter beschikking van verdachte heeft gestaan. Uit het dossier komen onvoldoende aanknopingspunten naar voren om te komen tot medeplegen (van handelingen van medeverdachte ) door verdachte.

Verdachte heeft inkomsten ontvangen uit het PGB dat voor haar zoon naam 2 bestemd was. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de uitkering die zij ontving van misdrijf afkomstig was. Verdachte had, als wettelijk vertegenwoordiger van naam 2, in principe immers recht op een dergelijke vergoeding. Zij heeft zich, zoals hiervoor overwogen, zelf ook niet schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte ter verkrijging van die gelden. Dat verdachte en medeverdachte een omslachtige constructie gebruikten van overboeken, weer terugboeken, contant opnemen en dan uitbetalen, kan weliswaar vragen oproepen maar doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. Ten aanzien van de PGB-gelden kan witwassen dan ook niet worden bewezen, ook niet via medeplegen, nu geen bewijs voorhanden is dat duidt op de daarvoor vereiste nauwe en bewuste samenwerking.

Met betrekking tot de toeslagen overweegt de rechtbank dat het dossier geen enkel inzicht geeft in de besteding van dat geld, voor zover deze aan medeverdachte werden toegekend. Voor zover zij aan verdachte werden toegekend, is er geen bewijs voorhanden dat zij wist of moest vermoeden dat zij hier geen recht op had. Ook hiervoor dient vrijspraak te volgen.

De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^