Vrijspraak beleggingsfraude: enkele feit dat verdachte een leidinggevende functie had en de daarbij behorende werkzaamheden verrichtte, wettigt niet zonder meer de conclusie dat hij opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven aan eventuele door die rechtspersoon gepleegde strafbare gedragingen

Rechtbank Midden-Nederland 27 november 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:8918

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:

  • primair: bedrijf in de periode van 23 november 2007 tot en met 27 oktober 2008, al dan niet samen met anderen, beleggers heeft opgelicht, terwijl verdachte hiertoe opdracht / feitelijk leiding heeft gegeven.
  • subsidiair: verdachte in de periode van 23 november 2007 tot en met 27 oktober 2008, al dan niet samen met anderen, beleggers heeft opgelicht.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd het subsidiair ten laste gelegde, te weten medeplegen van oplichting gepleegd vanaf 30 juli 2008 tot en met 27 oktober 2008, wettig en overtuigend bewezen te verklaren. De oplichting door verdachte nam pas aanvang op het moment dat verdachte bekend werd met de omstandigheid dat gelden naar andere vennootschappen vloeiden, ondanks de aan beleggers gedane beloftes. Ook hierna speelde hij een actieve rol bij het werven van nieuwe beleggers. Nu verdachte niet als feitelijk leidinggever of opdrachtgever van bedrijf kan worden aangemerkt, vordert de officier van justitie vrijspraak van het primair ten laste gelegde.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft geen wetenschap gehad van enige verstrekking van onjuiste informatie aan beleggers of van wederrechtelijke bevoordeling hierdoor. Ook heeft hij geen opzet gehad op de hem verweten verboden gedraging. Deze wetenschap en opzet zijn ook niet ontstaan in de loop van de tijd, meer specifiek naar aanleiding van de e‑mail van 30 juli 2008. Het aan hem ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend bewezen worden.

Oordeel van de rechtbank

Het enkele feit dat verdachte een leidinggevende functie had binnen bedrijf en de daarbij behorende werkzaamheden verrichtte, wettigt niet zonder meer de conclusie dat hij opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven aan eventuele door die rechtspersoon gepleegde strafbare gedragingen. Voor die conclusie dient in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewijs te worden gevonden, daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Zij is dan ook van oordeel dat verdachte niet gekwalificeerd kan worden als opdrachtgever of feitelijk leidinggever aan eventuele verboden gedragingen door bedrijf gepleegd. Om die reden zal de rechtbank de vraag of sprake is van oplichting door bedrijf, zoals primair ten laste gelegd, hier niet verder behandelen.

De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte wetenschap heeft gehad van enige oplichtingshandeling, verricht door hemzelf als (mede)pleger, door bedrijf of door anderen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte op de hoogte is geweest van of betrokken is geweest bij enige strafbare gedraging. De officier van justitie heeft betoogd dat verdachte hiervan mogelijk niet eerder, maar zeker wel naar aanleiding van de e-mail van de registeraccountant van 30 juli 2008 (D-479) kennis heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is de inhoud van deze e‑mail echter onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte hierdoor op de hoogte is geraakt van (een van) de feitelijkheden die hem worden verweten. De rechtbank acht dan ook evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (mede)plegen van oplichting.

Zij zal verdachte vrijspreken van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^