Vrijspraak beveiligingsbedrijf van poging tot zware mishandeling: gedragingen van beveiligers kunnen niet worden toegerekend
/Rechtbank Den Haag 15 december 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:12659
De rechtbank spreekt de verdachte, een beveiligingsbedrijf, vrij van een poging tot zware mishandeling van een aangehouden persoon op de Westlandse Cross in 2016, nu de gedragingen van de beveiligers niet aan het beveiligingsbedrijf kunnen worden toegerekend. De rechtbank spreekt de verdachte daarnaast vrij van het beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van beveiligers, nu niet bewezen kan worden verklaard dat sprake was van beïnvloeding van die verklaringsvrijheid door de projectleider van het bedrijf.
Inleiding
Op 17, 18 en 19 juni 2016 vond het festival ‘Westlandse Cross’ plaats in Honselersdijk, gemeente Westland. In de nacht van 18 op 19 juni 2016 was Slachtoffer met een groep bekenden aanwezig op het VIP-deck van het festival. Aan het eind van die feestavond, rond 02.00 uur, kreeg de beveiliging de opdracht een persoon van het VIP-deck te verwijderen. Later is gebleken dat het ging om Naam 2. Bij het verwijderen van deze persoon heeft beveiliger medewerker 3, letsel opgelopen.
Slachtoffer is in de buurt van de uitgang van het festivalterrein aangehouden door de beveiliging en meegenomen naar het backstagegebied, omdat hij er door de beveiliger(s) van werd verdacht het letsel aan medewerker 3 te hebben toegebracht. Toen de politie even later ter plaatse kwam om Slachtoffer over te nemen, zag een politieagent dat Slachtoffer op zijn buik op de grond lag met zijn armen en benen wijd en dat hij door zes of zeven beveiligers werd geslagen en geschopt. Daarna bleek dat Slachtoffer gewond was. De directie van het beveiligingsbedrijf waar medewerker 3 werkzaam was, heeft vervolgens besloten een intern onderzoek in te stellen naar de gebeurtenissen die nacht.
Het voorgaande heeft geleid tot de start van een onderzoek door de politie, genaamd Dürrenhorn. Op grond van de resultaten van dit onderzoek heeft het Openbaar Ministerie Slachtoffer aangemerkt als verdachte van (een poging tot) (zware) mishandeling van beveiliger medewerker 3. Aan beveiligingsbedrijf verdachte en projectleider Naam projectleider is - in verschillende varianten - tenlastegelegd dat zij Slachtoffer hebben mishandeld en dat zij de verklaringsvrijheid van verschillende in het onderzoek betrokken personen hebben beïnvloed. Dit laatste is eveneens aan de directeur van het beveiligingsbedrijf, Naam directeur, tenlastegelegd, in die zin dat hij daar feitelijk leiding aan heeft gegeven.
In deze zaak ligt de vraag voor of Naam beveiligingsbedrijf, de verdachte in deze zaak, zich schuldig heeft gemaakt aan het al dan niet medeplegen van (een poging tot zware) mishandeling van Slachtoffer en aan het al dan niet in vereniging beïnvloeden van de verklaringsvrijheid van medewerker 1, medewerker 3 en medewerker 2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit, met uitzondering van het schoppen in het gezicht. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de officier van justitie eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring, met uitzondering van het in vereniging plegen.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een geldboete van € 23.750,- op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld wie de mishandeling feitelijk hebben gepleegd en dat dus ook niet kan worden vastgesteld of dit beveiligers waren van Naam beveiligingsbedrijf. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de geweldshandelingen niet aan Naam beveiligingsbedrijf kunnen worden toegerekend, omdat zij niet passen binnen de sfeer van de rechtspersoon.
De rechtbank zal – indien nodig – onder 3.4 nader ingaan op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit te komen, dient de rechtbank allereerst de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden verklaard dat één of meer natuurlijke personen Slachtoffer hebben gepoogd zwaar te mishandelen dan wel hebben mishandeld. Als die vraag bevestigend kan worden beantwoord, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of deze gedragingen kunnen worden toegerekend aan Naam beveiligingsbedrijf.
De tenlastegelegde handelingen
De tenlastegelegde geweldshandelingen zien op de mishandeling van Slachtoffer in het backstagebied, waar Slachtoffer door de beveiliging heen was gebracht nadat hij bij de uitgang van het festivalterrein was aangehouden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de geweldshandelingen door de daar aanwezige beveiligers zijn gepleegd en zo ja, of vast te stellen is wie die beveiligers waren en of zij werkzaam waren in dienst van of voor Naam beveiligingsbedrijf, en tevens of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling.
Zijn de geweldshandelingen gepleegd door de beveiligers?
Slachtoffer heeft verklaard dat hij een flinke klap in zijn nek voelde en met zijn gezicht in het gras en de modder viel. Slachtoffer voelde hierna dat hij diverse trappen tegen zijn hoofd en zijn lichaam kreeg en dat zijn rechter oor ging suizen. Vervolgens kreeg hij een trap in zijn rechterzij die hem de adem ontnam. Op het politiebureau bleek dat op het hoofd van Slachtoffer bebloede beschadigingen zaten. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat daarnaast sprake was van bloeduitstortingen in zijn rechter oorschelp en een gaatje in het trommelvlies van het rechteroor.
Naam 3, vrijwilliger bij de EHBO, heeft verklaard dat de man die door de beveiligers naar binnen was gedragen op de grond lag en dat de beveiligers om hem heen stonden. Naam 3 zag dat de man zich een keer wist los te rukken uit zijn liggende positie, maar dat de beveiligers hem al snel weer onder controle hielden.
Naam 4, een medewerkster van het Rode Kruis, heeft verklaard dat zij een man op de grond zag liggen met zijn handen ter bescherming om zijn hoofd gevouwen. Om de man heen stonden ongeveer 8 à 10 beveiligingsmedewerkers. Naam 4 zag dat deze beveiligers op de man op de grond intrapten. Ondanks het feit dat Naam 4 de beveiligers heeft toegeroepen dat zij moesten stoppen, gingen de beveiligers door met het mishandelen van de man op de grond.
Naam verbalisant kwam ter plaatse om Slachtoffer als verdachte van de mishandeling van medewerker 3 over te brengen naar het politiebureau. Naam verbalisant heeft verklaard dat hij Slachtoffer bij aankomst op zijn buik zag liggen met zijn armen gespreid. Om Slachtoffer heen stonden 4 à 7 beveiligers. Naam verbalisant zag dat Slachtoffer diverse klappen en schoppen kreeg van de beveiligers, terwijl hij geen weerstand bood. Naam verbalisant zag dat één beveiliger Slachtoffer twee maal met een vuist aan de rechterzijde in zijn gezicht sloeg. Daarnaast zag hij dat Slachtoffer een vuistslag in zijn rechterzij kreeg en dat hij twee schoppen in zijn linkerzij kreeg van twee verschillende beveiligers. Er stonden zo veel mensen Slachtoffer heen, dat hij niet op kon staan.
Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat meerdere beveiligers de tenlastegelegde geweldshandelingen hebben gepleegd, met uitzondering van het schoppen in het gezicht.
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van de raadsman dat de daders - kort gezegd vanwege de afwijkende kleding - geen medewerkers van Naam beveiligingsbedrijf waren c.q. niet onder verantwoordelijkheid van Naam beveiligingsbedrijf vielen, en overweegt daartoe als volgt. Uit het draaiboek van de Westlandse Cross blijkt dat Naam beveiligingsbedrijf is ingehuurd voor het uitvoeren van de beveiligingswerkzaamheden tijdens het evenement. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is voorts gebleken dat Naam beveiligingsbedrijf naast de inzet van haar eigen werknemers, ook beveiligers van andere beveiligingsbedrijven had ingehuurd om in te zetten tijdens het evenement. Naam directeur heeft ter terechtzitting namens Naam beveiligingsbedrijf verklaard dat alle beveiligers, ook de bij andere bedrijven ingehuurde beveiligers, tijdens het evenement onder verantwoordelijkheid van Naam beveiligingsbedrijf vielen.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Het door meerdere beveiligers slaan tegen het gezicht, het hoofd en het lichaam van Slachtoffer en het schoppen tegen zijn lichaam terwijl hij weerloos op de grond lag, is naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat de beveiligers met hun handelen de aanmerkelijke kans op dat gevolg ook willens en wetens hebben aanvaard en dat hun opzet - op zijn minst genomen - in voorwaardelijke zin daarop gericht is geweest.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat meerdere beveiligers zich schuldig hebben gemaakt aan het plegen van een poging tot zware mishandeling van slachtoffer.
Strafrechtelijke aansprakelijkheid van beveiligingsbedrijf
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte, rechtspersoon Naam beveiligingsbedrijf, strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het handelen van de beveiligers.
Juridisch kader
Uit artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) volgt dat strafbare feiten ook kunnen worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vragen:
1. Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm? Met andere woorden: kan het delict worden gepleegd door de rechtspersoon?
2) Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
3) Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen (vgl. HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938):
a. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan blijkens het tweede lid van artikel 51 Sr ook strafvervolging worden ingesteld en kunnen straffen tegen de rechtspersoon worden uitgesproken.
Toepassing op het onderhavige feit
Wat betreft de eerste vraag of de rechtspersoon geadresseerde is van de norm, overweegt de rechtbank dat zij niet op voorhand uitsluit dat een rechtspersoon als pleger van een geweldsdelict kan worden aangemerkt. De wet spreekt bij elke delictsomschrijving, dus ook bij de omschrijving van geweldsdelicten, over “hij die”. In deze bewoordingen leest de rechtbank geen uitzondering voor rechtspersonen.
Voor de beantwoording van de tweede vraag of de poging tot zware mishandeling (hierna ook: de gedraging) in dit geval aan de rechtspersoon Naam beveiligingsbedrijf kan worden toegerekend, zal de rechtbank aan de hand van voornoemde gezichtspunten vaststellen of de gedraging is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank overweegt als volgt:
Ad a)
De rechtbank heeft vastgesteld dat Slachtoffer door beveiligers is mishandeld en dat alle op het evenement aanwezige beveiligers onder verantwoordelijkheid van Naam beveiligingsbedrijf vielen. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat de poging tot zware mishandeling van Slachtoffer een handelen betreft dat is verricht door beveiligers uit hoofde van een dienstbetrekking en/of door beveiligers die uit anderen hoofde werkzaam waren ten behoeve van Naam beveiligingsbedrijf.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tevens gaat om een nalaten van iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, te weten projectleider en leidinggevende Naam projectleider.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Naam projectleider heeft verklaard dat hij projectleider was op het evenement en de leiding had over de beveiligers, dat hij aanwezig was bij de aanhouding van Slachtoffer en dat hij betrokken was bij het overbrengen van Slachtoffer naar het backstagegebied. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij direct hierna weg is gegaan of dat hij nog aanwezig is gebleven tijdens het fixeren van slachtoffer. Getuigen medewerker 2 en Naam 5 hebben hierover bij de politie verklaard dat Slachtoffer in het backstagegebied door onder meer Naam projectleider naar de grond is begeleid, wat betekent dat Naam projectleider toen in ieder geval nog aanwezig was. De rechtbank stelt op grond van deze getuigenverklaringen dan ook vast dat Naam projectleider betrokken is geweest bij het fixeren van slachtoffer. Of Naam projectleider hierna nog aanwezig was bij het door de beveiligers uitgeoefende geweld en of hij hier mogelijk zelf aan deel heeft genomen, is uit het dossier niet duidelijk geworden. Ook is niet gebleken dat Naam projectleider opdracht aan de beveiligers heeft gegeven om Slachtoffer te mishandelen. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat Naam projectleider op de hoogte was van het plegen van de overige geweldshandelingen en dat hij hierbij heeft nagelaten in te grijpen. De rechtbank concludeert dan ook dat niet kan worden bewezen dat sprake is van nalaten door iemand die uit hoofde van een dienstbetrekking werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon.
Ad b)
In de normale bedrijfsuitvoering van beveiligingswerkzaamheden valt het doen van een aanhouding en het zo nodig fixeren van de aangehouden verdachte in afwachting van de komst van de politie. In tegenstelling tot de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de poging tot zware mishandeling van Slachtoffer niet in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon past. Er zijn geen aanwijzingen dat geweldshandelingen, zoals die zich in het backstagegebied hebben afgespeeld, gebruikelijk zijn bij Naam beveiligingsbedrijf. Daarnaast heeft Naam directeur ter terechtzitting namens Naam beveiligingsbedrijf verklaard dat in het veiligheidsplan van de Westlandse Cross en in instructies van Naam beveiligingsbedrijf zelf stond opgenomen dat beveiligers geen geweld mogen gebruiken.
Ad c)
De poging tot zware mishandeling van Slachtoffer is Naam beveiligingsbedrijf niet dienstig geweest. Het heeft de rechtspersoon immers geen voordeel opgeleverd.
Ad d)
Zoals onder a) uiteen is gezet, kan de rechtbank niet vaststellen dat Naam projectleider na het fixeren van Slachtoffer ter plaatse aanwezig is gebleven en dus ook niet dat Naam projectleider kon ingrijpen bij het plegen van de geweldshandelingen, nog daargelaten of dat tot het oordeel zou leiden dat het gedrag van Naam projectleider in dit concrete geval aan de rechtspersoon had moeten worden toegerekend. Het dossier bevat daarnaast ook geen andere aanwijzingen waaruit kan worden opgemaakt dat Naam beveiligingsbedrijf erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet plaats zou vinden. Zoals hiervoor overwogen, is voorts niet uit het dossier gebleken dat eerder sprake is geweest van zodanige of vergelijkbare gedragingen door beveiligers van Naam beveiligingsbedrijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat Naam beveiligingsbedrijf dergelijk gedrag aanvaardt of zou aanvaarden.
Het voorgaande in samenhang bezien, maakt dat de rechtbank tot de conclusie komt dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden of is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de poging tot zware mishandeling van Slachtoffer niet aan Naam beveiligingsbedrijf kan worden toegerekend.
Conclusie feit 1
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Feit 2
De rechtbank leest de tenlastelegging - op grond van het verhandelde ter terechtzitting - zo, dat de tenlastegelegde handelingen feitelijk zijn gepleegd door een natuurlijk persoon
(Naam projectleider) en dat de verdachte, rechtspersoon Naam beveiligingsbedrijf, hiervoor strafrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden.
Alvorens de rechtbank toekomt aan de vraag of de verdachte strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor het handelen van Naam projectleider, dient de rechtbank eerst de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden verklaard dat Naam projectleider de in de tenlastelegging genoemde personen heeft willen beïnvloeden middels de genoemde feitelijke gedragingen.
Het juridisch kader van artikel 285a Sr
De rechtbank stelt voorop dat de strafbaarstelling van beïnvloeding van personen zoals bedoeld in artikel 285a Sr strekt tot bescherming van de vrijheid van personen om onbelemmerd ten overstaan van een rechter of ambtenaar een verklaring af te kunnen leggen (vgl. HR 30 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7093). Van “beïnvloeden” in de zin van voormeld artikel is sprake als de uiting ertoe strekt deze verklaringsvrijheid aan te tasten. Voor een bewezenverklaring van beïnvloeding is niet vereist dat sprake is geweest van intimidatie, hoewel intimidatie in de regel wel een sterke aanwijzing oplevert dat de desbetreffende uitlating ertoe strekt om de verklaringsvrijheid aan te tasten. Voldoende is dat vast komt te staan dat de uiting kennelijk bedoeld was om de verklaringsvrijheid te beïnvloeden, zonder dat wordt vereist dat die kennelijke bedoeling ook tot een daadwerkelijke beïnvloeding heeft geleid (vgl. HR 27 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7910).
De feitelijke gedragingen en de toepassing van voornoemd juridisch kader
Naam projectleider heeft ontkend dat hij de verklaringsvrijheid van de in de tenlastelegging genoemde personen heeft willen beïnvloeden en heeft verklaard dat de door hem gedane uitingen geruststellend en/of adviserend bedoeld waren, onder andere omdat medewerker 1 en enkele andere beveiligers als verdachte werden ontboden op het politiebureau voor verhoor, terwijl zij eerder nog als getuige werden aangemerkt.
De raadsman heeft daarnaast ten aanzien van het eerste gedachtestreepje aangevoerd dat de tenlastegelegde gedraging allereerst ziet op het interne bedrijfsonderzoek en niet op het politieonderzoek, zodat geen sprake is van een verklaring ten overstaan van een ambtenaar. Voorts is, mede naar aanleiding van het beluisteren van tapgesprek 1596 ter terechtzitting, niet duidelijk of deze passage van het tapgesprek überhaupt wel ziet op de verklaring van medewerker 1 in het interne bedrijfsonderzoek, aldus de raadsman.
Het eerste gedachtestreepje
De rechtbank overweegt dat uit de tenlastegelegde bewoordingen “de verklaring van die medewerker 1 in het interne bedrijfsonderzoek te (laten) aanpassen” volgt dat het niet gaat om een verklaring die tegenover een rechter of ambtenaar wordt afgelegd. Van beïnvloeding in de zin van 285a Sr is om die reden al geen sprake, nog daargelaten de vraag of het tapgesprek, dat deels in het Sneekers dialect wordt gevoerd, correct is uitgewerkt.
Het tweede en derde gedachtestreepje
De feitelijke gedragingen onder het tweede en derde gedachtestreepje zijn afgeleid uit een telefoongesprek tussen Naam projectleider en Naam directeur en een telefoongesprek tussen Naam projectleider en medewerker 1.
De rechtbank heeft de betreffende tapgesprekken beluisterd. Aan het gesprek tussen Naam projectleider en medewerker 1 valt op dat Naam projectleider medewerker 1 op kalme, geruststellende wijze onder meer uitleg geeft over wat medewerker 1 van het verhoor kan verwachten en wat de rol van Naam 6 is in de procedure. Uit het gesprek tussen Naam projectleider en Naam directeur blijkt dat medewerker 1 zich zorgen maakt over het feit dat hij als verdachte is aangemerkt. Naam projectleider legt vervolgens aan Naam directeur uit wat hij die middag tegen medewerker 1 heeft gezegd. Naam directeur zegt hierna dat zij ook al tegen hem (de rechtbank begrijpt: medewerker 1) had gezegd dat hij zich niet druk moest maken.
Uit de gehele inhoud van de tapgesprekken en de geruststellende wijze waarop Naam projectleider tegen medewerker 1 spreekt, kan de rechtbank niet afleiden dat Naam projectleider de verklaringsvrijheid van medewerker 1 heeft willen beïnvloeden. De tenlastegelegde uitingen dienen naar het oordeel van de rechtbank in de context van de gesprekken te worden opgevat als adviezen aan medewerker 1 op procedureel vlak nu hij als verdachte wordt aangemerkt. Het tweede en derde tenlastegelegde gedachtestreepje leveren dan ook geen beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr op.
Het vierde gedachtestreepje
De feitelijke gedragingen onder het vierde gedachtestreepje zijn afgeleid uit een telefoongesprek tussen Naam projectleider en medewerker 3. In dit gesprek vertelt Naam projectleider op kalme wijze aan medewerker 3 dat ‘die jongens’ (de rechtbank begrijpt: medewerker 1, Naam 7, Naam 8, medewerker 2 en Naam 9) als verdachte van mishandeling in vereniging worden aangemerkt en legt hij medewerker 3 uit dat met Naam 6 besproken is wat er nu gaat gebeuren.
Aan de hand van de gehele inhoud van het gesprek leidt de rechtbank af dat Naam projectleider medewerker 3 heeft gebeld om hem te informeren over de huidige stand van zaken in het politieonderzoek. Voorts valt naar het oordeel van het de rechtbank uit het gesprek af te leiden dat Naam 6 heeft geadviseerd dat de werknemers van Naam beveiligingsbedrijf en ook Naam projectleider zelf, gezien de aanmerking van een aantal beveiligers als verdachte, geen vragen van de politie meer moeten beantwoorden (de rechtbank begrijpt: buiten enig politieverhoor om). In dat kader moeten de tenlastegelegde uitingen van Naam projectleider worden opgevat als een doorgegeven advies aan medewerker 3. Het vierde tenlastegelegde gedachtestreepje levert derhalve geen beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr op.
Het vijfde gedachtestreepje
De officier van justitie heeft over de onder het vijfde gedachtestreepje genoemde feitelijke gedragingen aangegeven dat deze zijn afgeleid uit een telefoongesprek tussen Naam projectleider en medewerker 2 en uit WhatsAppberichten van Naam projectleider aan medewerker 2 en medewerker 1. De rechtbank leidt uit het telefoongesprek tussen Naam projectleider en medewerker 2 af dat medewerker 2 Naam projectleider heeft gebeld met de vraag waarom de advocaat (de rechtbank begrijpt: Naam 6) om de tafel wil gaan zitten. Naam projectleider legt medewerker 2 uit dat de advocaat hem waarschijnlijk hetzelfde wil adviseren wat hij Naam projectleider zelf heeft geadviseerd. Naam projectleider legt vervolgens uit wat hem is geadviseerd en wat hem is uitgelegd over de gang van zaken bij het verhoor. Een aantal dagen later heeft Naam projectleider aan medewerker 2 en medewerker 1 een WhatsAppbericht gestuurd dat zij hun verklaring nog even goed door moeten lezen.
Uit de gehele inhoud van het tapgesprek tussen Naam projectleider en medewerker 2 leidt de rechtbank af dat de zin “Nou, als jullie je gewoon aan je verklaring houden, dan is het gewoon klaar” moet worden gelezen in de context van de adviezen die Naam 6 aan Naam projectleider heeft gegeven, waarover Naam projectleider aan medewerker 3 vertelt. De rechtbank kan uit deze passage niet afleiden dat Naam projectleider hiermee de verklaringsvrijheid van medewerker 3 heeft willen beïnvloeden. Ook in de WhatsAppberichten aan medewerker 2 en medewerker 1 ziet de rechtbank niet meer dan een advies om hun verklaringen nog even goed door te lezen. De rechtbank acht, mede in onderlinge samenhang met het telefoongesprek met medewerker 2, niet bewezen dat Naam projectleider door deze bewoordingen te gebruiken de verklaringsvrijheid van medewerker 2 en medewerker 1 heeft willen beïnvloeden. Ook het vijfde tenlastegelegde gedachtestreepje levert naar het oordeel van de rechtbank dus geen beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr op.
Conclusie ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De rechtbank heeft vastgesteld dat geen van de tenlastegelegde gedachtestreepjes beïnvloeding in de zin van artikel 285a Sr oplevert. Dit betekent dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat Naam projectleider (of een andere natuurlijke persoon) het tenlastegelegde strafbare feit heeft begaan. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de vraag of het handelen van Naam projectleider kan worden toegerekend aan de verdachte.
Concluderend acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en zal zij de verdachte hiervan vrijspreken.
Gelet op deze conclusie behoeven de overige standpunten van de officier van justitie en de raadsman ten aanzien van dit feit geen bespreking meer.
Lees hier de volledige uitspraak.