Vrijspraak faillissementsfraude
/Rechtbank Overijssel 22 maart 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:959 De verdenking komt er op neer dat verdachte:
- primair: samen met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan faillissementsfraude
- subsidiair: medeplichtig is aan faillissementsfraude.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een werkstraf voor de duur van 200 uren.
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een veroordeling van verdachte, zodat vrijspraak dient te volgen.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit de processen-verbaal van de verhoren van verdachte niet is gebleken dat zij in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan haar eerste, tweede, derde en vierde verhoor een advocaat te raadplegen. Uit de mededeling van de verdachte, dat haar advocaat niet beschikbaar is omdat deze op dat moment haar echtgenoot bijstaat, blijkt niet dat zij ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar consultatierecht. De rechtbank is van oordeel dat dit een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert. De rechtbank zal de verklaring die verdachte in deze verhoren heeft afgelegd uitsluiten van het bewijs.
Op basis van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte al jaren geleden haar echtgenoot (medeverdachte) de bevoegdheid heeft gegeven om volledig over haar rekeningen te beschikken en deze te beheren door hem een volledige volmacht te verlenen. Deze omstandigheid levert echter op zich zelf genomen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs op dat verdachte het oogmerk op benadeling van de faillissementsboedel heeft gehad. Nu de rechtbank aan de hand van de stukken van het dossier verder niets kan vaststellen op basis waarvan een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het plegen van het tenlastegelegde feit, kan worden aangenomen, laat staan dat verdachte deze feiten heeft gefaciliteerd, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van hetgeen haar is tenlastegelegd.
Lees hier de volledige uitspraak.