Vrijspraak: geen causaal verband tussen verkeersovertreding(en) van verdachte en het fatale ongeluk dat daarna heeft plaatsgevonden
/Rechtbank Amsterdam 14 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8081
Aan verdachte is primair overtreding van artikel 6 en subsidiair artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 ten laste gelegd.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte schuldig is aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Om van schuld in de zin van dat artikel te kunnen spreken, moet kunnen worden vastgesteld dat ten minste sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onoplettendheid en/of onachtzaamheid van de kant van de verdachte. Bij de beantwoording van deze vraag komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Opmerking verdient dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Voor een veroordeling ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 moet een causaal verband bestaan tussen de verweten gedraging(en) en het verkeersongeval. Daarnaast moet sprake zijn van een causaal verband tussen het verkeersongeval en de dood of het letsel van het slachtoffer.
De rechtbank gaat op grond van het dossier en hetgeen ter zitting aan de orde is gekomen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 31 maart 2017 verliet slachtoffer haar woning aan het adres (op de hoek Molukkenstraat/Balistraat) te Amsterdam. Ter hoogte van haar woning komt de Balistraat via een uitrit uit op de Molukkenstraat. Tussen de woningen daar en de rijbaan van de Molukkenstraat ligt eerst een trottoir, vervolgens een fietspad, weer een (smal) trottoir en ten slotte parkeervakken voor auto’s, die iets verhoogd liggen ten opzichte van de rijbaan. Aan de overkant van de Molukkenstraat, tegenover de uitrit van de Balistraat is een veel smallere inrit, waardoor fietsers het aan de overzijde gelegen fietspad kunnen benaderen. Op het moment dat slachtoffer haar woning verliet, stond op de hoek van de uitrit van de Balistraat aan de kant waar verdachte vandaan kwam een Ford Transit bestelbus geparkeerd. Deze bestelbus stond grotendeels buiten de aangegeven parkeervakken, direct tegen de uitrit aan. Deze bestelbus verminderde daarmee zowel het zicht op de Balistraat voor verkeer rijdend op de Molukkenstraat, komend uit de richting van verdachte, als ook het zicht voor slachtoffer naar de linkerkant, in de richting van de Molukkenstraat (waar verdachte vandaan kwam).
Een paar seconden nadat slachtoffer haar woning verliet, stopte om 07.27.00 uur ongeveer 80 à 90 meter verderop lijnbus 22 van het GVB in de Molukkenstraat kort voor de kruising met het Javaplein en de daar aangebrachte voetgangersoversteekplaats (halte Javaplein). Verdachte, die in zijn auto achter deze bus reed, moest daardoor ook stoppen. Verdachte reed in zijn taxi. Hij vervoerde op dat moment geen passagiers en was niet op weg naar nieuwe klanten. Ondertussen pakte slachtoffer haar fiets en liep om 07.27.10 uur met haar fiets richting de rijbaan van de Molukkenstraat. Op ongeveer datzelfde moment begon verdachte de GVB-bus links in te halen. Hij overschreed daarbij de doorgetrokken streep op het midden van de weg. Om 07.27.11 uur passeerde verdachte de bus terwijl hij op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer reed. Ongeveer 80 meter1 verderop fietste slachtoffer om 07.27.14 uur haaks vanaf het trottoir de Molukkenstraat op. Twee seconden later reed verdachte haar aan. Slachtoffer is diezelfde dag in het AMC aan haar verwondingen overleden.
De exacte snelheid van de auto van verdachte op het moment van de aanrijding is niet vastgesteld, maar de rechtbank gaat ervan uit dat verdachte de maximumsnelheid van 50 km per uur niet of nauwelijks heeft overschreden. Hij is immers vanuit stilstand de bus gaan inhalen en uit het onderzoek van de politie komt naar voren dat de meest aannemelijke snelheid van zijn auto ten tijde van de aanrijding 52 km per uur is.
De rechtbank kan niet precies vaststellen waar op de rijbaan verdachte heeft gereden tussen het moment dat hij de bus inhaalde, en het moment van de aanrijding. De buschauffeur van lijn 22 heeft verklaard dat hij de taxi van verdachte kort voor de aanrijding (rechtdoor) over de middenstreep zag rijden. Na de aanrijding is de auto van verdachte aangetroffen met zijn linkerwielen direct links van de middenstreep. De feitelijke botspositie, die door de politie op basis van bandensporen van de fiets van slachtoffer is vastgesteld, ligt iets minder dan 20 meter daarvoor. Gelet op deze gegevens, het korte tijdsbestek tussen inhalen en de aanrijding en de afstand tussen het begin van het inhalen en de botspositie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte na de bus te hebben ingehaald bezig was terug te gaan naar zijn eigen rijstrook en in die lijn van teruggaan nagenoeg midden op de weg was op het moment van de aanrijding. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op het moment van de aanrijding al op zijn eigen rijstrook moet hebben gereden omdat op de camerabeelden van de Etos een tegenligger te zien is voordat verdachte in beeld kwam. Uit de tijdsregistratie bij de camerabeelden blijkt echter dat deze tegenligger verdachte al gepasseerd moet hebben op het moment dat hij de bus ging inhalen. Er is verder geen onderbouwing voor de stelling dat verdachte geheel rechts van het midden reed. Er is evenmin aanleiding om te veronderstellen dat verdachte na het inhalen wel al helemaal op zijn eigen rijstrook is gaan rijden maar daarna, voor de aanrijding, weer terug naar links is gegaan, de positie waarin zijn taxi is aangetroffen.
De rechtbank kan niet exact vaststellen op welk moment de fietsster voor verdachte zichtbaar werd. Uit de camerabeelden van de Etos blijkt dat slachtoffer om 07.27.14 uur in beeld komt met haar fiets en dat om 07.27.16 uur – en daarmee 2 seconde later – de aanrijding plaatsvindt. Slachtoffer is op de beelden van die camera, die min of meer recht tegenover de Balistraat hangt, rechts in beeld te zien en de bestelbus is niet te zien. Uit die beelden leidt de rechtbank af dat slachtoffer komend vanaf het trottoir bij haar woning in een rechte lijn de Molukkenstraat wilde oversteken. Op die hoogte ligt, vanuit de Balistraat gezien links van het midden, de inrit voor het fietspad aan de overzijde van de Molukkenstraat. Uit de stand en het gezichtsveld van de Etos-camera zoals die blijkt uit de aanvullende verkeersongevalanalyse (VOA), en het feit dat de Ford Transit bestelbus het uitzicht vanuit de Molukkenstraat op in ieder geval het linker deel van de uitrit van de Balistraat belemmerde, concludeert de rechtbank dat verdachte slachtoffer pas later heeft kunnen zien dan de Etos-camera. Dit betekent dat zij minder dan 2 seconden zichtbaar is geweest voor verdachte. Dit sluit ook aan bij het aanvullend onderzoek waaruit is gebleken dat slachtoffer tussen de 1,35 en 3,15 seconden zichtbaar moet zijn geweest voor verdachte, afhankelijk van de snelheid waarmee zij reed.
De politie heeft op het wegdek geen remsporen van de auto van verdachte aangetroffen. Uit wetenschappelijk onderzoek naar de in zijn algemeenheid geldende reactietijd van bestuurders en onderzoek waarbij sprake is van een ‘hindernis’ die niet in het normale gezichtsveld van de bestuurder opduikt maar opzij in het perifere gezichtsveld waardoor die bestuurder de blik moet toewenden en waardoor de reactietijd wordt verlengd, is gebleken dat de reactietijd van een bestuurder in een dergelijke situatie in de meeste gevallen 1,38 seconden is. Met andere woorden het is zeer wel mogelijk dat verdachte pas na 1,38 seconden heeft kunnen reageren nadat de fietsster bij hem in beeld kwam. Bij een snelheid van 52 kilometer per uur wordt in dat tijdsbestek ongeveer 19,9 meter afgelegd.
De officier van justitie verwijt verdachte dat hij drie verschillende overtredingen van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) heeft begaan, namelijk het inhalen over een doorgetrokken streep, niet genoeg rechts houden en het wisselen van rijstrook. Dit laatste geldt als een bijzondere manoeuvre, waarbij verdachte het overige verkeer voorrang had moeten verlenen. Daar komt bij, aldus de officier van justitie, dat verdachte een uitrit naderde waar op de hoek een Ford Transit bestelbus stond geparkeerd die het zicht gedeeltelijk blokkeerde. Volgens de officier van justitie heeft verdachte onvoldoende zijn rijgedrag aangepast en te snel gereden voor die situatie. Hij is daarom aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend geweest, aldus de officier van justitie.
De rechtbank komt tot een andere conclusie en wijst in dat verband op het volgende. De rechtbank ziet de genoemde overtredingen van het RVV 1990 als één gedraging, inherent aan de inhaalmanoeuvre van verdachte op een plek waar dat niet mag, en niet als drie afzonderlijke verkeersfouten. Verdachte was in de vijf seconden na het inhalen van de bus bezig zijn inhaalmanoeuvre af te ronden door weer geleidelijk naar rechts te sturen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat verdachte uitzonderlijk lang links is blijven rijden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er causaal verband bestaat tussen het inhalen van de bus door verdachte en de aanrijding. Het ongeluk zou immers niet hebben plaatsgevonden als verdachte de bus niet had ingehaald maar er gewoon achter was gebleven zoals hij had behoren te doen. Verdachte heeft de bus echter wel ingehaald en hij heeft dat gedaan op een plek waar dat niet mocht en aldus het RVV 1990 overtreden. In die zin heeft zijn (verwijtbare) gedrag aan het ongeluk bijgedragen.
De vraag is of het redelijk is om het gevolg van die verwijtbare gedraging van verdachte aan hem toe te rekenen.
De rechtbank beantwoordt die vraag – anders dan de officier van justitie – ontkennend. Op grond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden concludeert de rechtbank dat de aanrijding het gevolg is van het feit dat verdachte de overstekende fietsster pas in een zodanig laat stadium heeft gezien en heeft kunnen zien, dat een aanrijding niet meer kon worden vermeden. Dat de fietsster voor hem pas zo laat zichtbaar was, is niet het gevolg van de inhaalmanoeuvre van verdachte. De rechtbank verwerpt de suggestie van de officier van justitie dat verdachte slachtoffer door zijn inhaalmanoeuvre en het links (blijven) rijden op het verkeerde been zou hebben gezet. Dat slachtoffer voor het oprijden van de Molukkenstraat blijkens de camerabeelden van de Etos vermoedelijk naar beide kanten kijkt, maakt hiervoor geen verschil, omdat verdachte op dat moment vanuit de positie van slachtoffer waarschijnlijk niet of slecht zichtbaar was. Uit de hiervoor beschreven feiten blijkt dat verdachte slachtoffer slechts zeer korte tijd, minder dan twee seconden voor de aanrijding, heeft kunnen zien. Omgekeerd geldt hetzelfde. Door de geparkeerde bestelbus was voor slachtoffer verkeer rijdend op de Molukkenstraat, komend uit de richting van het adres verminderd zichtbaar. Uit de zichtlijnen in de aanvullende VOA blijkt verder dat verdachte, als hij wel geheel op de rechterweghelft zou hebben gereden, nóg later zichtbaar zou zijn geweest voor slachtoffer. De bevindingen uit het technisch onderzoek van de politie en de camerabeelden van de Etos sluiten in dit opzicht aan bij de allereerste verklaring van verdachte, dat hij plotseling van rechts een fiets zag komen en zijn iets latere verklaring, dat hij de fietsster gelijktijdig met het moment van de botsing zag.
De officier van justitie heeft verdachte verder verweten dat hij, kort gezegd, te hard heeft gereden voor de situatie. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
In de Molukkenstraat geldt een maximumsnelheid van 50 km per uur. Het verkeer in die straat heeft voorrang op het overige verkeer. Verdachte heeft de maximumsnelheid niet of nauwelijks overschreden. Hij werd plotseling geconfronteerd met een fietsster die vanaf het voor hem gezien dichtstbijzijnde gedeelte van de stoep overstak en die hij pas op het allerlaatste moment kon zien omdat er vlak voor de uitrit van de Balistraat een bestelbus stond geparkeerd die het zicht op dat gedeelte van de stoep van de Balistraat belemmerde. Die bestelbus stond buiten de gemarkeerde parkeerplaatsen, heel dicht op de uitrit van de Balistraat. Bovendien kwam de fietsster vanaf een punt uit de Balistraat waar verdachte haar niet had hoeven te verwachten. Normaal komt het fietsverkeer uit de Balistraat immers niet vanaf de stoep uit de Balistraat, maar vanuit de rechterzijde van de straat de Balistraat uit. Dat verdachte bij het naderen van de Balistraat niet goed zou hebben opgelet of afgeleid zou zijn, valt uit het dossier niet op te maken. Voorts heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat verdachte bekend was met de situatie ter plekke. De rechtbank heeft evenmin kunnen vaststellen dat bij de totstandkoming van de aanrijding een rol heeft gespeeld dat verdachte beginnend bestuurder was of dat hij die dag als bestuurder van een taxi op de weg reed.
Uit het onderzoek van de politie maakt de rechtbank op, dat ook in het geval verdachte met een beduidend lagere snelheid dan de toegestane maximumsnelheid had gereden, een aanrijding niet voorkomen had kunnen worden.2 De reactietijd voor verdachte was daarvoor simpelweg te kort.
De slotsom is dat het niet voorzienbaar was voor verdachte dat er op dat punt iemand op de fiets zou oversteken. De rechtbank bestempelt het verkeersgedrag van verdachte daarom niet als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend. Hetgeen is gebeurd is een uiterst ongelukkige samenloop van omstandigheden met een zeer betreurenswaardige afloop.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte ook van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (veroorzaken van gevaar op de weg) zal worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.