Vrijspraak handelen in strijd met artikelen 173a en 173b Sr (opzettelijk en wederrechtelijk een stof op of in de bodem, in de lucht of in het oppervlaktewater brengen)
/Rechtbank Limburg 29 januari 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:811 Vast staat dat het dakbeschot van de woning te Vijlen bestond uit asbesthoudend materiaal, meer specifiek chrysotiel. Ook staat vast dat verdachten daarvan op de hoogte waren. In 2014 werden soortgelijke werkzaamheden, waarbij verdachten betrokken waren, stilgelegd, en dit heeft geleid tot het Asbestinventarisatierapport van naam 2. Medeverdachte 3 wist dat het verwijderen van het dakbeschot enkel door een daartoe gecertificeerd bedrijf mocht geschieden.
Op basis van het dossier en de verklaring van de verdachte op de zitting staat vast dat de werkzaamheden in het dakbeschot op 7 februari 2015 in het appartement te Vijlen door verdachte en medeverdachte 1 in opdracht van medeverdachte 3 zijn verricht. Er is een uitsparing in het dakbeschot gemaakt door te zagen, een deel van het dakbeschot los te trekken, de plaatstukken vervolgens in een vuilniszak te doen, de kleinere resten bij elkaar te vegen en ten slotte de laatste resten op te zuigen met een stofzuiger. De afvalzak met asbestafval is door medeverdachte 1 in de laadbak van de auto van de medeverdachte 3 gezet en door medeverdachte 3 meegenomen.
De dagen na de werkzaamheden hebben verdachte, medeverdachte 1 en medeverdachte 2 nog in de woning gewerkt, terwijl uit het onderzoek van naam 1 d.d. 12 februari 2015 nog blijkt van asbestbesmetting in de woning op 12 februari 2015, meer specifiek van asbestvezels chrysotiel. Deze zijn aangetroffen op de zolder en benedenverdieping. Uit het rapport d.d. 19 februari 2015 blijkt dat er ook asbeststof is aangetroffen op het dakbeschot nabij de gemaakte uitsparing en in de dakgoot eronder en onder de dakpannen.
Verdenking
De verdenking komt er op neer:
- Feit 1 primair: dat verdachte samen met anderen opzettelijk en wederrechtelijk asbest op of in de bodem of in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was;
- Feit 1 subsidiair: dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat asbest op of in de bodem of in de lucht werd gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar te duchten was.
Het standpunt van de officier van justitie
Het als primair ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Door verdachte en zijn medeverdachten is asbest in de lucht en op de bodem gebracht. De officier van justitie verwijst in dit verband naar jurisprudentie, waarbij geconcludeerd is dat er sprake is van op en/of in de bodem en/of in de lucht brengen door bepaalde handelingen met asbesthoudend materiaal. Ook verwijst hij naar een TNO onderzoeksrapport uit 2004 waaruit blijkt dat bij zagen in asbestcement veel asbestvezels vrijkomen; gemiddeld 370.000 vezels per kubieke meter. Die vezels dwarrelen door de ruimte, waar ze afhankelijk van luchtstromen her en der weer neerdalen. Als dan vervolgens het materiaal waaraan ze kleven, of het stof waarin ze zitten, actief wordt beroerd, worden de vezels opnieuw in de lucht geworpen en verder verspreid. Precies dit type handelingen is door verdachte en medeverdachte 1 verricht. Er is gezaagd, er is handmatig afval opgepakt en in een vuilniszak gedaan, er is gebezemd en ten slotte is er stof opgezogen met een bouwstofzuiger die vermoedelijk niet asbestveilig is. Zo’n stofzuiger blaast de vezels deels aan de achterkant weer de ruimte in. Uit de rapportage van naam 1 blijkt dat deze handelingen inderdaad asbest in de lucht hebben gebracht. Er is asbestbesmetting vastgesteld in het appartement te Vijlen. Het gaat om besmetting met chrysotiel, zijnde een asbestsoort, wat blijkt uit zowel kleef- als stofverzamelmonsters. Er zijn asbestvezels op de begane grond en op de zolder aangetroffen. Er zou ook nog kunnen worden bewezen dat door verdachte en zijn medeverdachten ook asbest in de bodem en buitenlucht is gebracht, nu de zak met asbestafval is neergezet op de grond buiten de woning, terwijl deze zak in een fors besmette omgeving is gevuld. Voor de gevaren van asbest verwijst de officier van justitie ook in dit verband naar de door hem al aangehaalde uitspraken van de rechtbank Arnhem en het Hof Den Bosch. Verdachte en de medeverdachten wisten dat asbest in het gebouw aanwezig was, vanwege de eerdere stillegging van vergelijkbare activiteiten en op grond van het Asbestinventarisatierapport. De verdachten wisten dus dat er asbest zat in het dakbeschot waar het dakraam is aangebracht. Derhalve kan opzet op het vrijkomen van asbest bewezen worden. Door dat handelen van de verdachten is naar het oordeel van de officier van justitie levensgevaar voor anderen te duchten geweest, te weten voor elkaar en voor medeverdachte 2 en de Nederlandse loodgieter.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting de vrijspraak van verdachte bepleit.
Ten aanzien van het onder primair en subsidiair tenlastegelegde feit heeft de raadsman, samengevat, het volgende aangevoerd. Er kan niet worden gekomen tot een bewezenverklaring van het onderdeel ‘het brengen in de grond’ en bij het brengen in de lucht’’ omdat er maximaal slechts sprake geweest van een kortstondige inbrenging in de lucht door neerdwarrelend zaagsel. Nu bij het neerdwarrelen van het zaagsel niemand anders aanwezig is geweest dan alleen de plegers van het feit, is hierbij niet voldaan aan het vereiste ‘te duchten gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor een ander’, aldus de raadsman. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het procesdossier het voor een bewezenverklaring vereiste gevaar niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ook bevindt zich in het procesdossier geen analyse van het concrete en reële gevaar voor de gezondheid bij inademing van de specifieke asbestsoort en het asbestgehalte. Tenslotte heeft de raadsman aangevoerd dat de aanwezigheid van asbestdelen in de woning niet noodzakelijkwijze in verband hoeft te staan met de verweten verontreinigde handelingen. Daarom heeft hij voor dit feit vrijspraak bepleit.
Het oordeel van de rechtbank
Het wettelijk kader
Om te kunnen beoordelen of verweten handelingen (waarvan hiervoor is komen vast te staan dat die zijn verricht) leiden tot een bewezenverklaring van artikel 173a dan wel artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, dient eerst nader op deze bepalingen te worden ingegaan.
De artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht beogen primair de bescherming van de gezondheid van de mens tegen ernstige milieuvervuiling. Dat betekent ook dat de verontreiniging die schadelijk is voor bijvoorbeeld planten en dieren slechts dan onder het bereik van deze bepaling(en) valt, indien daardoor (mede) het gevaar voor de gezondheid van de mens te duchten is.
Het gevaar moet verder volgens vaste jurisprudentie naar objectieve maatstaven te duchten zijn. Niet vereist is derhalve dat het gevaar daadwerkelijk is ingetreden; voldoende is dat het te duchten is. Voorts is van belang dat het gevaar te duchten is op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder andere de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2007 (ECLI:NL:RBARN: 2007:BA0217) en de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 februari 2010 (ECLI:NL: RBALK:2010:BL2846).
Alvorens toe te komen aan de beoordeling van de vraag of in dit geval het gevaar naar objectieve maatstaven te duchten was, dient eerst te worden beoordeeld of door de verweten en vaststaande handelingen asbest op of in de bodem en/of in de lucht is gebracht. Daarvoor is van belang wat onder bodem en lucht in het kader van de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht dient te worden verstaan.
De begrippen bodem en lucht in de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht
Voor wat er onder “de bodem en in de lucht” in voornoemde strafbepalingen moet worden verstaan, dient te worden aangesloten bij de begrippen in de betreffende milieuwetten, zo blijkt uit de Memorie van Toelichting bij invoering van deze bepalingen (Tweede Kamer, vergaderjaar 1984-1985, 19 020, nrs. 1-3; nr. 3, pagina 8).
In die zin is ook eerder geoordeeld door de Hoge Raad als het gaat om de uitleg van het begrip bodem en het begrip oppervlaktewater (zie arresten van de Hoge Raad van 15 oktober 2013 (ECLI:NL:HR:2013:95) en de arresten van de Hoge Raad van 30 november 1992 (NJ 1985/89) en 23 februari 1993 (NJ 1993/605). Overigens gaat het bij de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht niet om een lex specialis ten opzichte van de (sectorale) milieuwetten, zoals blijkt uit jurisprudentie van de Hoge Raad van 20 mei 1986, (zie NJ 1987, 990).
De begrippen bodem, lucht in de (sectorale) milieuwetten
Gelet op het voorgaande dient dan ook na te worden gegaan wat in de (sectorale) milieuwetten wordt verstaan onder, voor zover hier relevant, bodem en lucht. Hierna wordt weergegeven wat in de relevante (sectorale) milieuwetten onder deze begrippen wordt verstaan. Daarnaast zullen voor het goede begrip nog een aantal andere aanverwante relevante begrippen worden vermeld.
Wet milieubeheer
Artikel 1.1, tweede lid, sub a van de Wet milieubeheer bepaalt dat ingevolge deze wet en de daarop berustende bepalingen onder gevolgen voor het milieu in ieder geval worden verstaan gevolgen voor het fysieke milieu, gezien vanuit het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat, alsmede van de relaties daartussen.
Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer wordt onder emissie verstaan: stoffen, trillingen, warmte, die of geluid dat direct of indirect vanuit een bron in de lucht, het water of de bodem worden, onderscheidenlijk wordt gebracht.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer, wordt onder luchtverontreiniging verstaan: aanwezigheid in de buitenlucht van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen als bedoeld in de Kernenergiewet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0002402), die op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken.
Het begrip bodem is in de Wet milieubeheer niet als zodanig gedefinieerd.
Wet inzake de luchtverontreiniging (wet Luvo)
Ingevolge artikel 1 van de wet Luvo wordt voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde onder luchtverontreiniging verstaan: de aanwezigheid in de buitenlucht van verontreinigende stoffen.
Onder verontreinigende stoffen ingevolge artikel 1 van de wet Luvo worden verstaan: vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, niet zijnde splijtstoffen, ertsen of radio-actieve stoffen in de van de Kernenergiewet (Stb. 1963, 82), die in de lucht, op zichzelf dan wel tezamen of in verbinding met andere stoffen, hetzij nadeel voor de gezondheid van de mens of hinder voor de mens kunnen opleveren, hetzij schade toebrengen aan dieren, planten of goederen.
Hetzelfde artikel verstaat onder verontreinigende handeling een gedraging waardoor één of meer verontreinigende stoffen in de buitenlucht kunnen geraken, die niet voortvloeit uit het normale gebruik van een toestel of brandstof en die niet wordt verricht in een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist is.
Wet bodembescherming
Onder bodem moet ingevolge artikel 1 van de Wet bodembescherming worden verstaan: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen.
Is asbest op of in de bodem gebracht?
De vraag is vervolgens of in de onderhavige zaak kan worden bewezen dat door de ten laste gelegde handelingen – kort gezegd het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal – asbest op of in de bodem is gebracht. Uit het voorgaande blijkt dat onder bodem moet worden verstaan “het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen”. Dat asbest op of in de bodem als hiervoor bedoeld, is gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan. De vloeren in de woning kunnen immers niet als zodanig gelden.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de zak met asbestafval buiten de woning is neergezet en dat, nu deze zak in een fors besmette omgeving is gevuld, wellicht asbest op die wijze op de bodem is gebracht. De rechtbank overweegt hierover dat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat de vuilniszak buiten op de bodem is neergezet. Medeverdachte 1 heeft bij de politie juist verklaard dat hij de zak met asbestafval in de laadbak van de auto van medeverdachte 3 heeft gezet.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte een stof, te weten asbest(vezels) op of in de bodem heeft gebracht, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Is asbest in de lucht gebracht?
Kan worden bewezen dat door het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal asbest in de lucht is gebracht? Gelet op het voorgaande dient voor het begrip lucht in de artikelen 173a en 173b van Wetboek van Strafrecht eveneens aansluiting te worden gezocht bij het (eensluidende) begrip lucht in de Wet milieubeheer en Wet Luvo. Dat betekent dat onder lucht “buitenlucht” dient te worden verstaan. De vraag is dan ook of bewezen kan worden verklaard dat er op 7 februari 2015 bij het zagen en onachtzaam behandelen van het asbestmateriaal asbest in de buitenlucht is gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat tijdens de voornoemde handelingen onmiskenbaar asbeststof in de lucht in de woning (dat wil zeggen in de binnenlucht) terecht is gekomen en dat op dat moment verdachte en medeverdachte 1 daaraan blootgesteld zijn geweest. De binnenlucht valt echter buiten het bereik van de artikelen 173a en artikel 173b van het Wetboek van Strafrecht, terwijl het verwijt van de officier gezien het procesdossier en het requisitoir juist daar op gericht is.
De blootstelling in de woning wordt in dit geval wel beschermd door het bepaalde in de Arbowet, welke wet, behalve werknemers, gelet op artikel 10 van de Arbowet, ook bescherming biedt aan derden.
De vraag is of bewezen kan worden verklaard dat er ook asbest in de buitenlucht is gebracht door het handelen van de verdachten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Tijdens het maken van de uitsparing in het dakbeschot, werd de buitenlucht afgeschermd door dakpannen (waarvan er op enig moment een paar naar beneden zijn gevallen) en aansluitend aan het maken van de uitsparing is een dakraam geplaatst dat de binnenlucht heeft afgeschermd van de buitenlucht. De rechtbank acht het aannemelijk dat bij de werkzaamheden mogelijk ook asbeststof buiten de woning in de buitenlucht terecht is gekomen. Dat dit niet denkbeeldig is, wordt ook bevestigd door het aantreffen op 12 februari 2015 van asbeststof op het dakbeschot nabij de gemaakte sparing en stukjes asbest in de dakgoot eronder. Mogelijk is ook, dat toen de vuilniszak naar buiten is gebracht en in de laadbak van de auto van medeverdachte 3 is geplaatst, enig asbeststof in de buitenlucht terecht is gekomen.
De rechtbank concludeert echter dat niet nader is onderzocht dan wel anderszins is komen vast te staan in welke mate en concentraties asbeststof tijdens de werkzaamheden op 7 februari 2015 in de buitenlucht terecht is gekomen. Voor een bewezenverklaring acht de rechtbank het dossier dan ook onvoldoende, gezien ook in de context van het strafdossier, dat zich concentreert op de lucht in de woning. Voor zover de rechtbank ten aanzien van asbeststof in de buitenlucht wel al tot een bewezenverklaring zou komen, kan naar het oordeel van de rechtbank vervolgens niet worden bewezen dat, voor zover hier relevant, door het brengen van asbest in de buitenlucht “daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is geweest”. Immers, daarvoor zal vast moeten komen te staan dat dit gevaar naar objectieve maatstaven te duchten was op het moment van het brengen van de stof in het milieu en onder de omstandigheden waaronder dit werd gedaan. Nergens in het dossier is echter gebleken in welke concentratie en waar de asbestvezels in buitenlucht zoal terecht zijn gekomen en of en welke concrete personen daaraan in welke mate blootgesteld zijn geweest. Dit betekent dat verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke of van culpoze milieuverontreiniging, met als gevolg dat verdachte van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.