Vrijspraak medeplegen carjack, afwijzing vordering wijziging tll
/Gerechtshof Amsterdam 18 november 2015, parketnummer 23-002683-13 (niet gepubliceerd, ingezonden door mr. M.A.C. de Bruijn van Kloosterman & Stronks Advocaten) Aan verdachte is onder feit 1 tenlastegelegd dat hij tezamen en in vereniging met een ander of naderen (dus als medepleger), dan wel alleen de aangever heeft beroofd van zijn auto. Het hof spreekt verdachte vrij van dit feit. Zich rekenschap gevende van de overwegingen van de Hoge Raad (HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474) komt het hof in case tot de volgende vaststellingen en beschouwingen.
Op 6 september 2012 omstreeks 18.30 uur is aangever in een besloten parkeergarage aan de straat te Amsterdam beroofd van zijn auto. Hij parkeerde daar zijn auto – een Audi S6 – opende zijn portier en liep in de richting van zijn kofferbak toen een man (medeverdachte) op hem kwam aflopen die een pistool op hem richtte en zei: “ Geef me je autosleutel”.
De aangever vroeg of hij zijn kind, dat zich nog in de bijrijdersstoel bevond, mocht pakken en ook zijn huissleutels. Vervolgens liep de aangever richting de bijrijdersstoel om zijn kind uit de auto te halen en terwijl hij dit deed, kwam verdachte aanlopen, bleef rechts van de auto stil staan en keek naar de situatie. Nadat verdachte zijn kind uit de auto had gehaald, heeft hij zijn autosleutel afgegeven. Inmiddels had verdachte plaatsgenomen op de bijrijdersstoel. De auto werd gestart en reed met hoge snelheid in de richting van de uitgang van de garage.
Nadat de auto de garage had verlaten, werd koers gezet richting de A10. Ongeveer 10 minuten later reed het buitgemaakte voertuig, met daarin nog altijd medeverdachte op de bestuurders- en verdachte op de bijrijdersstoel, op de Haarlemmerweg tegen een paal van een verkeerslicht, waarna het tot stilstand kwam. Medeverdachte en verdachte stapten uit, renden achter elkaar aan in de richting van de Willem Leevendstraat en gingen een alsdaar gevestigde moskee binnen. Daar nam verdachte de jas die verdachte droeg, van deze over en trok die aan. Ook deed de verdachte het petje dat medeverdachte droeg, in zijn zak. Gevoeglijk kan worden aangenomen dat deze laatste handelingen van verdachte er (mede) toe dienden te bevorderen dat medeverdachte zonder herkend en aangehouden te worden de moskee weer kon verlaten, hetgeen ook is geschied. Nadat de verdachte de moskee had verlaten, werd hij aangehouden. Bij zijn aanhouding droeg hij een tas bij zich waarin twee aan medeverdachte gerichte brieven zijn aangetroffen en een telefoon met daarin een simkaart, waarvan het telefoonnummer bij laatstgenoemde in gebruik was.
Verdachte heeft verklaard dat hij met verdachte in de buurt van de garage was toen medeverdachte achter de Audi van de aangever aanrende op het moment dat deze de parkeergarage inreed. Hierop zag de verdachte dat medeverdachte een vuurwapen in zijn hand had, daarmee de aangever bedreigde en van die laatste de sleutels kreeg. Hierna is de verdachte in de auto gestapt en is hij op de bijrijdersstoel gaan zitten. Hij heeft ontkend dat hij vooraf (precies) wist wat er ging gebeuren en dat hij daaraan ook niet zou hebben meegedaan als hij het had geweten. De verdachte heeft ook verklaard dat de tas met spullen van medeverdachte ‘gevonden’ was en dat hij die tas al in de auto (de gestolen S6) bij zich had.
Het hof overweegt dat niet onbegrijpelijk is dat de handelingen van medeverdachte en verdachte in de beleving van de aangever een zeker gezamenlijk karakter kenden, zeker in het licht van het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord ‘we’ door medeverdachte in diens dreigende uitlatingen. Echter, op de keper beschouwd, heeft de bijdrage van de verdachte aan de beroving (carjack) tijdens de uitvoering daarvan slechts bestaan uit het komen aanlopen en het plaatsnemen in de auto, terwijl hij kort daarvoor getuige was geweest van de dreigende handelingen van medeverdachte, zich daarvan niet heeft gedistantieerd, niet heeft ingegeven en die handelingen kennelijk heeft gebillijkt. Deze bijdrage is – hoe laakbaar ook – beperkt te noemen.
De opstelling en handelingen van de verdachte nadat de carjack een feit was geworden, in het bijzonder de gezamenlijke vlucht en het aannemen van de jas en pet van medeverdachte zijn niet van dien aard dat gesproken kan worden van een uitzonderlijk geval waarin de geringe rol bij de uitvoering van het strafbare feit wordt gecompenseerd door betekenisvolle gedragingen na de uitvoering daarvan.
Hoewel de verklaring van de verdachte dat hij, voordat hij de parkeergarage inliep, niet wist wat daar stond te gebeuren, gelet op hetgeen tijdens en na de carjack plaatsvond, te denken geeft, kan niet concreet worden vastgesteld of en in welke mate de verdachte een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het door medeverdachte uitgevoerde delict.
Bij deze stand van zaken komt het hof tot de slotsom dat de verdachte niet een dusdanig wezenlijke bijdrage aan de totstandkoming van de carjack heeft geleverd dat kan worden geconcludeerd dat hij op nauwe en bewuste wijze heeft samengewerkt met medeverdachte. Het behoeft geen betoog dat de verdachte de ten laste gelegde bestanddelen evenmin zelfstandig – als pleger – heeft vervuld.
Dit brengt mee dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de AG een vordering tot wijziging van de tenlastelegging gedaan, welke door het hof is afgewezen. Met deze vordering beoogde de AG de verdachte onder 1 subsidiair ten laste te leggen dat hij als medeplichtige betrokken was bij de door medeverdachte gepleegde carjack. Het hof merkt op dat, ook indien de vordering wel zou zijn toegewezen, het alsdan onder 1 subsidiair tenlastegelegde evenmin tot een bewezenverklaring had kunnen leiden. Gelet op de vaststellingen kan immers niet worden geoordeeld dat de aangever (mede door toedoen van de verdachte) is ingesloten, noch dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan. Dat de verdachte door zijn aanwezigheid een situatie heeft gecreëerd die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het door medeverdachte begane vergrijp, is evenmin komen vast te staan. Derhalve is er geen bewijs dat de verdachte op enigerlei wijze de door medeverdachte gepleegde carjack gemakkelijk heeft gemaakt of bevorderd.
Denkbaar is dat de handelingen van de verdachte ten aanzien van de as en de pet van medeverdachte eventueel kunnen worden gezien als een vorm van hulp aan een persoon die schuldig is aan een misdrijf dat strafbaar is gesteld in art. 189 Sr, en diens handelingen met betrekking tot de Audi als een vorm van heling, maar die vergrijpen zijn de verdachte niet ten laste gelegd.
Lees hier de volledige uitspraak.
Ook een uitspraak insturen? Mail ons: info@bijzonderstrafrecht.nl.