Vrijspraak na beschuldiging van witwassen

Rechtbank Noord-Nederland 25 juli 2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:4619

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie stelt daarbij dat niet is komen vast te staan dat verdachte wist van de criminele herkomst van het geld dat hij van medeverdachte ontving. Er kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft witgewassen.

De officier van justitie heeft aangevoerd dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het meer subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen. Verdachte heeft grote contante storingen op zijn rekening geaccepteerd. Verdachte heeft hierbij onzorgvuldig gehandeld, waarmee zijn schuld is bewezen.

Standpunt verdediging

Evenals de officier van justitie heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman voert aan dat de opzet niet kan worden bewezen nu niet kan worden gesteld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het geld vanmedeverdachte

medeverdachte afkomstig was van een criminele activiteit.

Ook ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen. De raadsman voert aan dat verdachte niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het aan hem betaalde of door hem terugbetaalde geld van criminele activiteit afkomstig was. De raadsman wijst op de hoogte van de bedragen en de langere periode waarin deze bedragen werden gestort. Verdachte wist dat medeverdachte meerdere baantjes had en dat hij daarnaast kennelijk in financiële nood verkeerde.

Beoordeling Rechtbank

De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij dat de vereiste opzet op het witwassen niet bewezen kan worden. Uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting is niet naar voren gekomen dat verdachte wist dat de gestorte gelden middellijk of onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.

Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het aan hem (terug)betaalde geld middellijk of onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf en dat de aan verdachte gestorte bedragen een criminele herkomst hadden.

Uit het strafdossier en de verklaringen van verdachte ter zitting blijkt dat hij over een lange periode van ongeveer 3 jaar geld uitleende aan medeverdachte. Deze bedragen kreeg hij met een vergoeding teruggestort op zijn rekening. Ter zitting heeft verdachte, met betrekking tot de € 13.206,48 aan vermeende winst/opbrengst, nader uitleg gegeven. De hoogte van dit bedrag wordt onder meer verklaard door het feit dat leningen aan medeverdachte ook via zijn rekening contant werden teruggestort.

Nu de verklaring van verdachte niet hoogst onwaarschijnlijk is en hij tevens aannemelijk heeft weten te maken dat hij over de herkomst van de gelden van medeverdachte geen enkel vermoeden had en zich in het strafdossier geen bewijs bevindt waaruit valt af te leiden dat het niet anders kan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, acht de rechtbank ook het meer subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte ook hiervan vrij.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^