Vrijspraak oplichting. Betoog “strijdig met beginselen die ik niet eens hoef te noemen” slaagt niet “om redenen die geen toelichting behoeven”
/Gerechtshof Amsterdam 24 februari 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:662 Aan verdachte is onder feit 1 en 2 oplichting ten laste gelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
Voor zover de raadsman met zijn betoog - inhoudende dat de geldwisseltruc veelal wordt “gelinkt aan Roemeense verdachten” en dat hun "etniciteit (wordt) gebruikt als trigger om ze te volgen”, hetgeen in strijd is “met allerlei beginselen in het strafrecht die ik niet eens hoef te noemen” - heeft bedoeld enig verweer te voeren, kan het niet slagen om redenen die geen nadere toelichting behoeven.
De raadsman heeft aangevoerd dat de feitelijke invulling van de wettelijke delictsomschrijving in de tenlastelegging onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van oplichting te komen op de grond dat het enkele tonen van een briefje van € 50 geen oplichting oplevert.
Het hof stelt bij de beoordeling van het verweer het volgende voorop.
Bij listige kunstgrepen in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht gaat het om bedrieglijke handelingen, geschikt om leugenachtige voorwendsels en valse voorstellingen ingang te doen vinden en daaraan kracht bij te zetten (vgl. HR 24 juli 1936, NJ 1937/80). Voor het bewijs van een listige kunstgreep eist de wet niet meer dan dat het slachtoffer daardoor in concreto is bedrogen. Daarbij komt het aan op alle omstandigheden van het geval, de persoonlijkheid van het slachtoffer daaronder begrepen (HR 4 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5719). Naar het oordeel van het hof zijn de omstandigheden van het geval ook relevant voor de mate van waakzaamheid die van mogelijke slachtoffers mag worden gevergd.
In dit geval wordt het volgende vastgesteld.
Op 17 maart 2015 betraden de verdachte en medeverdachte omstreeks 18.10 uur café/restaurant, alwaar slachtoffer 1 als barmedewerker werkzaam was.
Zij bestelden twee drankjes. Al vrij snel daarna wilde de verdachte bij slachtoffer 1 betalen en een bedrag van € 7,55 afrekenen met een biljet van € 50 dat hij toonde. De verdachte vroeg slachtoffer 1 bij het wisselgeld ook ‘10 euro klein’ terug te geven voor sigaretten en zei dat hij 55 cent kleingeld had. Slachtoffer 1 is, zonder het biljet van € 50 aan te nemen, naar de kassa gelopen om € 43 euro wisselgeld te pakken en heeft dit vervolgens aan de verdachte gegeven; het biljet van € 50 is niet aan slachtoffer 1 gegeven. De verdachte en de medeverdachten zijn hierop direct weggelopen.
Om 19.10 uur diezelfde dag namen de verdachte en medeverdachte plaats op het terras bij café, alwaar slachtoffer 2 als barmedewerkster werkzaam was. Zij bestelden twee drankjes. Na 10 minuten wilde de verdachte betalen en een bedrag van € 6,60 afrekenen met een biljet van € 50 dat hij tevoorschijn haalde. De verdachte zei daarbij dat hij nog kleingeld had en ging met zijn hand in zijn tasje, waarna slachtoffer 2 geld hoorde rinkelen. Vervolgens zei de verdachte: “geef maar 44 euro terug”, waarop slachtoffer 2 dat bedrag zocht in haar portemonnee. De verdachte vroeg waar hij sigaretten kon kopen; slachtoffer 2 vertelde hem dat, maar de verdachte gaf te kennen het niet te begrijpen. Vervolgens werd de verdachte boos, omdat slachtoffer 2 hem voor het kopen van sigaretten naar de coffeeshop had verwezen. Slachtoffer 2 legde hierop nogmaals uit dat hij daar normale sigaretten kon kopen, waarna de verdachte slachtoffer 2 € 1 ‘als fooi’ gaf en wegliep met het hem intussen overhandigde wisselgeld.
Het hof is van oordeel dat de waakzaamheid die slachtoffer 1 en slachtoffer 2 aan de dag gelegd hebben gelegd, van dermate (beperkte) omvang is dat niet kan worden bewezen dat zij door de ten laste gelegde listige kunstgrepen tot de afgifte van geld zijn bewogen, waarbij bovendien wordt opgemerkt dat slachtoffer 1 en slachtoffer 2 niet hebben waargenomen dat de verdachte het biljet van € 50, na dit hen te hebben getoond, weer meenam. Veeleer is hun eigen onoplettendheid daaraan debet geweest, waarbij wordt aangetekend dat een en ander niet afdoet aan het afkeurenswaardige karakter van de gedragingen van de verdachte.
Dit betekent dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen.
Het onder 2 ten laste gelegde treft hetzelfde lot. Ook daar mocht van de betrokken winkelmedewerkers worden verwacht dat zij een oplettende houding zouden aannemen, hetgeen in ieder geval medewerkster, als medewerkster verbonden aan de Cheese Company, ook heeft gedaan en de politie heeft gebeld nadat de verdachte zich met een briefje van € 50 bij haar presenteerde.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte van hetgeen onder 1 en 2 is ten laste gelegd moet worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.