Vrijspraak overtreding Sanctiewet en terrorismefinanciering
/Rechtbank Rotterdam 19 maart 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:4437
Verdachte heeft via Western Union op 3 mei 2014 een bedrag van 500 euro naar naam persoon en op 12 mei 2014 een bedrag van 1.000 euro naar naam 2 persoon. Ter zitting zijn de officier van justitie en de raadsvrouw ervan dat dit een persoon is die ook bekend staat als naam 3 persoon.
Vast staat ook dat in meer strafzaken is bewezen dat personen in Nederland via deze naam persoon geld hebben overgemaakt naar personen die lid waren van de terroristische organisatie Islamitische Staat (IS).
De verdachte is voor deze money transfers, kortgezegd, onder 1. vervolgd voor het een ander verschaffen van middelen dan wel het voorhanden hebben van voorwerpen, die dienden om geldelijke steun te verlenen aan een terroristisch misdrijf (artikel 421 van het Wetboek van Strafrecht). Onder 2. is hij voor dezelfde money transfers vervolgd voor overtreding van de Sanctiewet.
De verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft overgemaakt op verzoek van een prediker die hij in een chatroom op Paltalk had ontmoet. Deze beweerde het geld nodig te hebben voor hulp aan vluchtelingen op de grens tussen Syrië en Jordanië. De verdachte heeft verklaard dat de prediker heeft laten weten dat hij het geld had ontvangen.
De verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij een twitteraccount had onder de naam “ naam account”.
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de beide ten laste gelegde feiten. Zij heeft daartoe feiten opgesomd en geconcludeerd dat deze feiten “duidelijk maken dat (de) verdachte stortingen heeft gedaan aan een persoon, die nadrukkelijk in verband is gebracht als bankier voor IS, terwijl (de) verdachte via het aan hem te koppelen twitteraccount vele signalen heeft afgegeven waaruit blijkt dat (de) verdachte sympathie heeft voor IS en een kritische/anti-Westerse houding er op nahoudt”.
Oordeel van de rechtbank
Uit het feit dat naam persoon fungeert als tussenpersoon voor het overmaken van geld aan strijders van IS kan niet worden afgeleid dat al het geld dat naar naam persoon wordt gestuurd bij (een strijder van) IS terecht komt. Dat een zoekslag van de FIOD op internet naar een relatie tussen naam persoon en liefdadigheidswerk niets heeft opgeleverd doet daar niets aan af. Er is op basis van de verklaring van de verdachte slechts een bewijsmiddel, inhoudende dat het geld bij de prediker terecht is gekomen. Maar wie die prediker is en of hij bij IS hoort, is niet gebleken. Er is derhalve geen bewijs dat de verdachte IS of een andere terroristische organisatie geld heeft verschaft.
Er is ook geen bewijs voor het voorhanden hebben van voorwerpen ten behoeve van het financieren van terrorisme. De tweets die de verdachte heeft gestuurd mogen dan te denken geven over zijn sympathieën, maar daaruit valt niet af te leiden dat het geld dat hij voorhanden heeft gehad diende om geldelijke steun te verlenen aan een terroristisch misdrijf.
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van beide ten laste gelegde feiten.
Lees hier de volledige uitspraak.