Vrijspraak valselijk voordoen als stewardess die goedkopere reizen voor anderen kon regelen: Geen overtuiging van daadwerkelijk oogmerk om zichzelf of anderen wederrechtelijk te bevoordelen

Rechtbank Den Haag 13 februari 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:1245

Verdachte wordt verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan een drietal oplichtingen door zich voor te doen als stewardess werkzaam bij bedrijf, die vanuit die functie bereid en in staat was om goedkopere reizen te regelen.

Standpunt officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte telkens heeft gelogen toen zij tegen aangevers vertelde dat zij stewardess bij bedrijf was en via die weg kortingen kon krijgen, hetgeen een valse hoedanigheid opgeleverd in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Vervolgens heeft verdachte de aangevers in die valse hoedanigheid bewogen tot de afgifte van geldbedragen, waarbij verdachte het oogmerk heeft gehad om de aangevers op te lichten, aldus de officier van justitie. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte een taakstraf zal worden opgelegd voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, alsmede de (gedeeltelijke) toewijzing van vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelden persoon 4 en persoon 3 en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.

Standpunt verdediging

De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte enkel behulpzaam heeft willen zijn en aldus niet bedrieglijk heeft gehandeld. Daarnaast heeft verdachte geen van de aangevers zelf benaderd. Ook is er geen sprake geweest van een samenweefsel van verdichtsels omdat er geen sprake is geweest van een op een leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken. Evenmin is sprake geweest van listige kunstgrepen, nu hiervoor meer te zijn dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken kan roepen. Bovendien heeft verdachte geen valse Naam of valse hoedanigheid aangenomen. Verdachte was in de tenlastegelegde periode namelijk werkzaam voor de bedrijf. Ten slotte is niet buiten twijfel komen vast te staan dat verdachte het oogmerk heeft gehad tot wederrechtelijke bevoordeling.

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraken.

Subsidiair heeft de verdediging zich met betrekking tot de vordering van benadeelde partij persoon 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij persoon 4 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schade die ziet op het bedrag dat reeds betaald is moet worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarnaast heeft de verdediging naar voren gebracht dat de parkeerkosten van Schiphol, groot €102,50 kunnen worden toegewezen, maar dat de kosten van de vorige zitting, groot €99,90, moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk worden verklaard.

Beoordeling rechtbank

Feit 1, 2 en 3

In deze zaak wordt verdachte verweten dat zij door zich valselijk voor te doen als een stewardess werkzaam bij bedrijf, die in staat was om na betalingen van een afgesproken bedrag goedkopere reizen voor anderen te regelen, aangevers heeft bewogen tot afgifte van verschillende geldbedragen. Daarmee heeft zij zich wederrechtelijk bevoordeeld.

De rechtbank dient te onderzoeken of de gedragingen van verdachte, als deze gedragingen wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, oplichting in de zin van artikel 326 Sr opleveren. De rechtbank merkt op dat hetgeen in het spraakgebruik wordt verstaan onder ‘bedrog’ verschilt van het juridische begrip oplichting zoals bedoeld in artikel 326 Sr en dat niet iedere vorm van ‘bedrog’ onder het bereik van deze strafbaarstelling kan worden gebracht.

In dat verband overweegt de rechtbank het volgende. Zoals de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2889) heeft overwogen is voor veroordeling wegens oplichting onder meer vereist dat een of meer van de in artikel 326 Sr specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen gebezigd worden, te weten: het aannemen van een valse Naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Bij het aannemen van een valse Naam of een valse hoedanigheid gaat het er in de kern om dat het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.

De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen. Voor oplichting in de zin van artikel 326, eerste lid, Sr is daarenboven vereist dat de ander mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld.

De rechtbank overweegt ten slotte dat de Hoge Raad in zijn arrest van 2 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM4208) heeft geoordeeld dat het enkele aangaan van een overeenkomst en het vervolgens in gebreke blijven deze na te komen op zichzelf, ook als degene die de overeenkomst is aangegaan al voorzag niet aan zijn verplichtingen te kunnen voldoen, niet het aannemen van een valse hoedanigheid noch een listige kunstgreep in de zin van artikel 326 Sr oplevert.

Overwegingen

De rechtbank overweegt dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte zich tegenover aangevers heeft voorgedaan als stewardess werkzaam bij bedrijf, die vanuit haar functie reizen kon aanbieden tegen aantrekkelijke bedragen, terwijl zij in de tenlastegelegde periode niet (meer) werkzaam was voor de bedrijf. De rechtbank stelt vast dat verdachte met het aldus aannemen van een valse hoedanigheid aangevers heeft bewogen tot afgifte van enige geldbedragen.

Ook moet worden vastgesteld dat verdachte niet heeft geleverd wat zij afsprak. Dat zij persoon 3 het volle pond liet betalen, maar enkel een reservering regelde, waarna persoon 3 alsnog moest betalen aan de luchtvaartmaatschappij is het duidelijkste voorbeeld van de wanprestatie van verdachte. Een dergelijke civielrechtelijke wanprestatie is echter niet voldoende om ook te kunnen spreken van strafrechtelijke oplichting.

Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen, dat verdachte de valse hoedanigheid en het geld aannam om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Het enkele aannemen van geldbedragen is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende. Verdachte heeft immers wel boekingen voor reizen gedaan of laten doen en zij heeft zo een deel van hetgeen zij met aangevers had afgesproken, ook geleverd. Aanvullend onderzoek, zoals onderzoek naar geldstromen, bijvoorbeeld in verdachtes bankrekeningen ontbreekt. De rechtbank is er niet van overtuigd geraakt dat verdachte met haar handelen daadwerkelijk het oogmerk heeft gehad om zichzelf of anderen wederrechtelijk te bevoordelen.

Conclusie feit 1, 2 en 3

Gezien voornoemde omstandigheden acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar tenlastegelegde oplichtingen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten.

Lees hier de volledige uitspraak.


Print Friendly and PDF ^