Vrijspraak van (betrokkenheid bij) het valselijk opmaken van een jaarrekening van verdachtes bedrijf, wel veroordeling voor valselijk opmaken van huurcontracten en witwassen

Rechtbank Amsterdam 2 maart 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:1256

Binnen het onderzoek 13Hailsam is bij het onderzoeksteam het vermoeden ontstaan dat Verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte en het witwassen van contant ontvangen huurgelden. Verdachte zou met gebruikmaking van zijn bedrijf Naam bedrijf 1 woningen huren. In de huurcontracten liet hij vastleggen dat hijzelf of een werknemer van zijn bedrijf de feitelijke bewoner zou zijn van de woning die was gehuurd, maar dat bleek vervolgens niet zo te zijn. Het vermoeden is dat sommige woningen illegaal werden onderverhuurd aan criminelen. De huurpenningen ontving Verdachte contant en hij stortte deze op de bankrekening van Naam bedrijf 1. Om woningeigenaren te overtuigen dat hij een geschikte huurder was, overhandigde hij ze een jaarrekening van zijn bedrijven. De verdenking is dat Verdachte aan zijn boekhouder Medeverdachte zou hebben gevraagd om deze jaarrekening valselijk op te maken. Medeverdachte is binnen het onderzoek ook als Verdachte aangemerkt.

Verdenking

Aan Verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het:

  • Feit 1: samen met anderen, of alleen, (gewoonte)(schuld)witwassen van contante huurpenningen en een contant geldbedrag bestaande uit 166 biljetten van 500 euro in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2018;

  • Feit 2: samen met anderen, of alleen, valselijk opmaken van de jaarrekening van 2014 van Naam bedrijf 1 in de periode van 11 maart 2015 tot en met 12 maart 2015 en/of het opzettelijk gebruik maken van dit valse of vervalste geschrift in de periode van 11 maart 2015 tot en met 22 oktober 2018;

  • Feit 3: samen met anderen, of alleen, valselijk opmaken van twee huurovereenkomsten in de periode van 13 mei 2015 tot en met 22 oktober 2018;

  • Feit 4: voorhanden hebben van 16 hagel- en loodpatronen op 14 mei 2019.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.

Uit het dossier blijkt dat de huur contant werd betaald, de administratie gebrekkig was waardoor niet bekend was wie de huurders waren, er valse huurovereenkomsten zijn opgesteld en in de verhuurde woningen (criminele) buitenlandse huurders of andere personen zijn aangetroffen die niet stonden ingeschreven in Nederland en hier geen legale arbeid hebben verricht. Gelet daarop en op de omstandigheid dat Verdachte geen verklaring heeft afgelegd over een legale herkomst van het geld, kan het vanwege de feiten en omstandigheden rond de verhuur en de betaling van de huur niet anders zijn dan dat sprake is van gelden die van misdrijf afkomstig zijn. Door deze gelden gedurende een langere periode aan te nemen, te storten op de bankrekening van Naam bedrijf 1 en vervolgens giraal over te maken naar de woningeigenaren, heeft Verdachte zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van deze gelden. Hij heeft de herkomst van de gelden verhuld en deze vervolgens omgezet naar giraal geld. Verdachte is in augustus 2016 gewaarschuwd door de politie over zijn handelswijze rondom de verhuur. In de periode daarvóór had Verdachte redelijkerwijs moeten vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren en is sprake van schuldwitwassen. In de periode na de waarschuwing wist hij dit ook, ook wat betreft de 166 biljetten van 500 euro, en is sprake van opzetwitwassen.

Verdachte heeft de jaarrekening van 2014 van Naam bedrijf 1 valselijk laten opmaken door zijn boekhouder, Medeverdachte. Verdachte heeft dit bekend en uit belastinggegevens blijkt dat de cijfers zoals vermeld in de jaarrekening niet kloppen. Het document is op de computer van Medeverdachte aangetroffen. Er is sprake van medeplegen. De jaarrekening is vervolgens door Verdachte gebruikt om verschillende woningen in beheer te krijgen.

Verdachte heeft ook huurcontracten opgemaakt met valse informatie met het oogmerk deze als echt en onvervalst te gebruiken. Daarmee zijn de verhuurders misleid.

De patronen die in de woning van Verdachte zijn aangetroffen en waarvan Verdachte heeft bekend dat ze van hem zijn, zijn verboden volgens de Wet wapens en munitie zodat ook dit feit kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft het volgende aangevoerd.

Verdachte dient te worden vrijgesproken van het in feit 1 tenlastegelegde (gewoonte)(schuld)witwassen, omdat niet kan worden bewezen dat (het overgrote deel van) de huurpenningen en het contante geld afkomstig zijn uit misdrijf. Ook dient vrijspraak te volgen wegens het ontbreken van opzet en schuld. Dat Verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen en dit feit heeft medegepleegd, kan ook niet worden bewezen.

Wat betreft feit 2 kan niet worden bewezen dat het opzet van Verdachte was gericht op het valselijk opmaken van een jaarrekening zodat daarvan vrijspraak moet volgen. Als het gaat om het valselijk gebruik maken van een vals geschrift kan niet worden bewezen dat Verdachte dit samen met een ander heeft gedaan.

Er is geen bewijs dat Verdachte feit 3 samen met een ander heeft gepleegd.

De raadsvrouw heeft geen bewijsverweren gevoerd wat betreft feit 4.

Oordeel van de rechtbank

Vrijspraak feit 2

De rechtbank vindt niet bewezen dat Verdachte zich – al dan niet samen met een ander – heeft schuldig gemaakt aan het vervalsen van de jaarrekening van 2014 van Naam bedrijf 1 (hierna: de jaarrekening). Zij overweegt daarover het volgende.

Op de eerste pagina van het document waar het in deze zaak om gaat, staat vermeld: “Naam bedrijf 1. Naam bedrijf 2 voorheen Naam bedrijf 3 JAARREKENING 2014”.

De pagina’s 3 en 4 van het document vermelden cijfers opgenomen in een balans onder de kop “BALANS PER 31 DECEMBER 2014 VAN Naam bedrijf 1 ”

Pagina 5 vermeldt cijfers opgenomen in een resultatenrekening onder de kop “RESULTATENREKENING OVER 2014 VAN Naam bedrijf 3 ”

In de voettekst onderaan de pagina’s 1 tot en met 5 staat vermeld “ Naam bedrijf 1 2014”.

Naam bedrijf 1 en Naam bedrijf 3 zijn verschillende rechtspersonen.

De beschuldiging is dat in de jaarrekening van 2014 van Naam bedrijf 1 in strijd met de waarheid is opgenomen dat deze vennootschap op 31 december 2013 een eindbalans had en/of in 2014 een brutomarge van de omzet had van €365.334,76 en een nettoresultaat (nettowinst voor belastingen) van €134.647,85, terwijl in werkelijkheid Naam bedrijf 1 pas op 24 november 2014 is opgericht en de omzet en/of het nettoresultaat in 2014 in werkelijkheid fors lager waren/was.

De rechtbank stelt vast dat deze in de tenlastelegging genoemde cijfers in het document zijn opgenomen onder de kop “RESULTATENREKENING OVER 2014 VAN Naam bedrijf 3”.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de cijfers – ongeacht de vermelding van “ Naam bedrijf 3 ” in de kop – door de vermelding “ Naam bedrijf 1 2014” in de voettekst onderaan de pagina, toch als cijfers van Naam bedrijf 1 zijn gepresenteerd. Omdat de cijfers niet kloppen voor Naam bedrijf 1 is de jaarrekening valselijk opgemaakt, vindt de officier van justitie.

Anders dan de officier van justitie en met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de cijfers in het document onder de kop “RESULTATENREKENING OVER 2014 VAN Naam bedrijf 3 ” niet kunnen worden beschouwd als over Naam bedrijf 1 gepresenteerde cijfers. Dat betekent dat in het document niet staat dat Naam bedrijf 1 in 2014 een eindbalans/brutomarge had van €365.334,76 en een nettoresultaat van €134.647,85. De beschuldiging van valsheid in geschrifte gaat ervan uit dat dat er wel staat en dat dat vals is, maar die beschuldiging kan dus niet worden bewezen.

In het verlengde hiervan vindt de rechtbank niet bewezen dat Verdachte opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals of vervalst geschrift, als ware dit echt en onvervalst.

De rechtbank vindt feit 2 daarmee niet bewezen en spreekt Verdachte daarvan vrij.

Feit 1

Feiten en omstandigheden

Uit onderzoek naar de bankrekening van Naam bedrijf 1 blijkt dat deze rekening in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 oktober 2018 voor een heel groot deel werd gevoed door contante stortingen. Uit de bankrekeninggegevens blijkt ook dat deze gelden voornamelijk werden aangewend om verhuurders, waaronder woningeigenaren, de verschuldigde huren te betalen. Tevens werden in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2018 166 biljetten van 500 euro op de bankrekening van Naam bedrijf 1 gestort. Bij doorzoeking van de woning op het adres 1 te Amsterdam, het verblijfadres van verdachte, werd op 14 mei 2019 een ordner aangetroffen met daarin lege opengescheurde enveloppen met daarop handgeschreven teksten die verwijzen naar contant geïnde huren van verhuurde appartementen van Naam bedrijf 1 Ook zijn teksten aangetroffen die verwijzen naar de namen en bankrekeningen van de woningeigenaren. De enveloppen hadden onder meer betrekking op de adressen adres 2, adres 3, adres 4, en adres 5. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de contante stortingen op de bankrekening van Naam bedrijf 1 alleen afkomstig zijn van de verhuur van appartementen.

Beoordelingskader witwassen

De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat Verdachte huurpenningen voor de verhuur van de woningen van voornoemde adressen contant heeft ontvangen. Ook stelt de rechtbank vast dat hij deze contant ontvangen huurpenningen en ook 166 biljetten van 500 euro op de rekening van zijn bedrijf Naam bedrijf 1 heeft gestort. Vervolgens zal de rechtbank zich moeten buigen over de vraag of Verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)(schuld)witwassen.

Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van witwassen moet vaststaan dat het geld middellijk of onmiddellijk afkomstig is uit enig misdrijf. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat niet hoeft te worden bewezen door wie, wanneer en waar dit misdrijf is gepleegd. Het gronddelict hoeft dus niet te worden bewezen, maar wel is vereist dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. Op basis van het dossier is onbekend uit welk concreet misdrijf de huurpenningen en het contante geldbedrag afkomstig zouden zijn. Daarom zal de rechtbank het toetsingskader hanteren zoals dat in de jurisprudentie is ontwikkeld. Dit wordt het 6-stappenplan genoemd. Dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn, wordt dan via de weg van een bewijsvermoeden geconstrueerd.

Uit deze bestendige jurisprudentie volgt dat witwassen kan worden bewezen als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.

Wanneer door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de Verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het geld of de goederen niet van misdrijf afkomstig zijn. De omstandigheid dat zo een verklaring van de Verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de Verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van de verklaring van de Verdachte spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de Verdachte vanaf het begin tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde eisen voldoet.

Zodra het door de Verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de Verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Toepassing van het beoordelingskader witwassen

De rechtbank zal hieronder op volgorde van de tenlastelegging en per genoemde woning bezien of vastgesteld kan worden dat de huurinkomsten uit de verhuur daarvan uit misdrijf afkomstig zijn. Daarbij zal zij steeds het hiervoor genoemde beoordelingskader voor witwassen aflopen.

Huurpenningen voor adres 4 te Amsterdam

Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 5 januari 2016 tot en met 5 april 2018 heeft Verdachte in 29 betalingen in totaal een bedrag van €51.850 aan huurpenningen overgemaakt aan woningeigenaar Naam 2 voor de huur van de woning adres 4. Verdachte had deze woning onder valse voorwendselen van Naam 2 gehuurd. Vervolgens heeft Verdachte deze woning illegaal onderverhuurd aan een voor hem onbekend gebleven persoon. De door Verdachte contant ontvangen huurpenningen van in totaal €42.600 heeft hij op de bankrekening van Naam bedrijf 1 gestort, waarna hij deze huurpenningen steeds heeft overgemaakt naar Naam 2. Het verschil tussen de door Verdachte van de onderhuurder ontvangen huurpenningen en de met de verhuurder afgesproken huurprijs, hield Verdachte voor zichzelf als commissie. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de woning daadwerkelijk bewoonde en wie de contant ontvangen huurpenningen aan Verdachte heeft voldaan. Op 8 augustus 2018 is bij een persoon genaamd Naam 3 de huissleutel van deze woning aangetroffen. Naam 3 was aangehouden in verband met verdenking van overtreding van de Opiumwet. Het voertuig van Naam 3 bleek geparkeerd te staan op de parkeerplaats behorende bij adres 4 en tijdens observaties in juli en augustus 2018 is Naam 3 bij deze woning gezien.

Deze – door het Openbaar Ministerie aangedragen – feiten en omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft over het vervalsen van het huurcontract verklaard dat hij dit deed om over te komen als een geschikte huurder en op die manier de woning überhaupt te kunnen beheren. Dat Verdachte onder valse voorwendselen een contract is aangegaan met Naam 2, Verdachte geen goede administratie bijhield als het gaat om de verhuur, hij niet wist aan wie hij de woning had onderverhuurd en de huur contant ontving, zegt nog niet direct iets over een mogelijke illegale herkomst van de contant ontvangen huurpenningen. De enkele omstandigheid dat een Verdachte persoon (Naam 3) op 8 augustus 2018 met de sleutel van de woning is aangehouden, legt onvoldoende gewicht in de schaal om een witwasvermoeden aan te nemen voor de door Verdachte contant ontvangen en uiteindelijk naar Naam 2 overgeboekte huurpenningen in de periode van 5 januari 2016 tot en met 5 april 2018.

De rechtbank vindt dan ook niet bewezen dat Verdachte de contant ontvangen huurpenningen voor de woning adres 4 in de genoemde periode heeft witgewassen en spreekt hem hiervan vrij.

Huurpenningen voor adres 5 te Amsterdam

Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 11 januari 2016 tot en met 3 mei 2016 heeft Verdachte in 4 betalingen in totaal een bedrag van €8.200 overgemaakt aan Naam bedrijf 5 voor de huur van de woning adres 5. Verdachte had deze woning onder valse voorwendselen gehuurd van woningeigenaar Naam 4. Vervolgens heeft Verdachte deze woning illegaal onderverhuurd aan een voor hem onbekende persoon. De door Verdachte contant ontvangen huurpenningen heeft hij op de bankrekening van Naam bedrijf 1 gestort, waarna hij deze huurpenningen steeds heeft overgemaakt naar Naam bedrijf 5, de verhuurmakelaar die door Naam 4 voor de verhuur van de woning was ingeschakeld. Het verschil tussen de door Verdachte van de onderhuurder ontvangen huurpenningen en de met de verhuurder afgesproken huurprijs, hield Verdachte voor zichzelf als commissie. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de woning daadwerkelijk bewoonde en wie de huurpenningen aan Verdachte heeft voldaan.

Deze – door het Openbaar Ministerie aangedragen – feiten en omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft over het vervalsen van het huurcontract verklaard dat hij dit deed om over te komen als een geschikte huurder en op die manier de woning überhaupt te kunnen beheren. Dat Verdachte onder valse voorwendselen een contract is aangegaan met Naam 4, Verdachte de huur contant ontving, geen goede administratie bijhield als het gaat om de verhuur en de in het huurcontract genoemde Naam 5 als feitelijke bewoner niet bekend is bij de Belastingdienst, zegt nog niet direct iets over een mogelijke illegale herkomst van de huurpenningen.

De rechtbank vindt dan ook niet bewezen dat Verdachte de huurpenningen van de woning adres 5 in de genoemde periode heeft witgewassen en spreekt hem hiervan vrij.

Huurpenningen voor adres 2 te Amsterdam

Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 26 januari 2016 tot en met 3 augustus 2016 heeft Verdachte in 7 betalingen in totaal een bedrag van €14.700 overgemaakt aan woningeigenaar Naam 6 voor de huur van de woning adres 2. Op 17 augustus 2016 werd een persoon genaamd Naam 7 in deze woning aangehouden. In de woning werd vervolgens vier kilogram cocaïne aangetroffen. Nadat Verdachte de contant ontvangen huurpenningen op de rekening van zijn bedrijf Naam bedrijf 1 had gestort, heeft hij deze vervolgens doorgestort naar het rekeningnummer van Naam 6.

Gelet op de omstandigheid dat Verdachte de huurpenningen contant ontving en in de woning die Verdachte verhuurde een behoorlijke hoeveelheid cocaïne is aangetroffen, vindt de rechtbank dat het vermoeden dat de huurpenningen van misdrijf afkomstig zijn, gerechtvaardigd is. Om die reden mag van Verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft echter niet méér verklaard dan dat de contant ontvangen gelden huurinkomsten zijn. De rechtbank is van oordeel dat Verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst daarvan. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat deze huurpenningen onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.

Huurpenningen voor adres 3 te Amsterdam

Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen. In de periode van 5 januari 2016 tot en met 1 juni 2018 heeft Verdachte in 35 betalingen in totaal een bedrag van €44.740 overgemaakt aan woningeigenaar Naam 8 voor de huur van de woning adres 3. Verdachte had deze woning onder valse voorwendselen van Naam 8 gehuurd. Vervolgens heeft Verdachte deze illegaal onderverhuurd aan onbekende personen. De door Verdachte contant ontvangen huurpenningen heeft hij op de bankrekening van Naam bedrijf 1 gestort, waarna hij deze huurpenningen steeds heeft overgemaakt naar Naam 8. Het verschil tussen de door Verdachte van de onderhuurders ontvangen huurpenningen en de met de verhuurder afgesproken huurprijs, hield Verdachte voor zichzelf als commissie. Uit het dossier wordt niet duidelijk wie de woning daadwerkelijk bewoonden en wie de huurpenningen aan Verdachte hebben voldaan.

Deze – door het Openbaar Ministerie aangedragen – feiten en omstandigheden, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank niet een vermoeden van witwassen. Verdachte heeft over het vervalsen van het huurcontract verklaard dat hij dit deed om over te komen als een geschikte huurder en op die manier de woning überhaupt te kunnen beheren. Dat Verdachte onder valse voorwendselen een contract is aangegaan met Naam 8, dat Verdachte geen goede administratie bijhield als het gaat om de verhuur, hij niet wist aan wie hij de woning had onderverhuurd en de huur contant ontving, zegt nog niet direct iets over de mogelijke illegale herkomst van de huurpenningen.

De rechtbank vindt niet bewezen dat Verdachte de huurpenningen van de woning adres 3 in de genoemde periode heeft witgewassen en spreekt hem hiervan vrij.

€83.000 bestaande uit 166 biljetten van 500 euro

Het Openbaar Ministerie heeft wat betreft het witwasvermoeden de volgende feiten en omstandigheden aangedragen.

In de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2018 werd er ruim €400.000 contant gestort op de bankrekening van Naam bedrijf 1, waaronder 166 briefjes van 500 euro, in totaal €83.000. Verdachte heeft hierover verklaard dat deze biljetten door hem ontvangen huurpenningen betreffen. Verdachte heeft deze biljetten gestort in de periode nadat hij door de politie werd gewezen op het feit dat 500 euro biljetten een indicatie kunnen zijn dat sprake is van geld dat uit misdrijf afkomstig is. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van 500 euro in het Nederlandse betalingsverkeer maar zeer zelden worden gebruikt. Gelet op deze omstandigheden, vindt de rechtbank dat het vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig zijn, gerechtvaardigd is. Om die reden mag van Verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft echter niet méér verklaard dan dat de briefjes van 500 euro huurinkomsten zijn. De rechtbank is van oordeel dat Verdachte geen concrete en verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze biljetten. Er is dan ook geen andere conclusie mogelijk dan dat deze gelden onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf.

Wetenschap

Voor de contant ontvangen huurpenningen voor de huur van adres 2 in de periode van 26 januari 2016 tot en met 3 augustus 2016 en de €83.000 aan 500 euro biljetten in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 31 oktober 2018 geldt dat het niet anders kan dan dat deze gelden afkomstig zijn van enig misdrijf. De vervolgvraag is of Verdachte dat wist of redelijkerwijs moest vermoeden.

De rechtbank is van oordeel dat Verdachte ná de waarschuwing die hij tijdens zijn getuigenverhoor op 31 augustus 2016 van de politie heeft gehad, had moeten vermoeden dat de 500 euro biljetten voor de huur afkomstig waren van enig misdrijf. Verdachte is er in dit verhoor op gewezen dat hij vast moet leggen wie de contante huurbetaling heeft gedaan. Daarnaast is hem verteld dat het inkomen van de huurder moet worden vastgesteld en gecontroleerd en dat ook moet worden vastgelegd wat en hoe hij dat heeft gecontroleerd. Ook is hij erop gewezen dat hij zich schuldig kan maken aan witwassen als hij geld aanneemt dat – naar achteraf blijkt – van misdrijf afkomstig is.

Op grond van bovengenoemde omstandigheden had Verdachte – na de waarschuwing op 31 augustus 2016 – redelijkerwijs moeten vermoeden dat de 500 euro biljetten die hij van de huurders ontving van misdrijf afkomstig waren.

Dat is anders voor de contant ontvangen huurpenningen voor de huur van adres 2 in de periode 26 januari 2016 tot en met 3 augustus 2016. De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen omstandigheden bevat die maken dat Verdachte op het moment dat hij de huurpenningen ontving redelijkerwijs had moeten vermoeden dat dat geld van misdrijf afkomstig was.

Conclusie

De rechtbank vindt bewezen dat Verdachte zich aan feit 1 heeft schuldig gemaakt voor zover het gaat om het schuldwitwassen van de 166 biljetten van 500 euro. Verdachte heeft de gelden verworven, de herkomst daarvan verhuld en de contanten vervolgens omgezet naar giraal geld en (gedeeltelijk) overgedragen. Voor het overige spreekt de rechtbank Verdachte vrij.

Gewoontewitwassen gaat over een gewoonte maken van opzetwitwassen. Omdat de rechtbank opzetwitwassen niet bewezen vindt (maar schuldwitwassen), kan gewoontewitwassen ook niet worden bewezen. De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde medeplegen ook niet kan worden bewezen, omdat uit het dossier niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met iemand anders. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Feit 3

Huurovereenkomst voor de woning adres 4

Voor de verhuur van de woning op het adres 4 is een huurcontract opgesteld tussen verhuurder Naam 2 en het bedrijf van Verdachte Naam bedrijf 1, vertegenwoordigd door verdachte. Het contract dateert van 13 mei 2015. In het huurcontract staat vermeld dat een werknemer van Naam bedrijf 1, de heer Naam 9, de feitelijke bewoner van deze woning zal zijn. Het contract is door zowel Verdachte als Naam 2 ondertekend. Naam 2 heeft bij de politie verklaard dat hij de woning aan Verdachte heeft verhuurd met de afspraak dat Verdachte een medewerker van diens bedrijf in zijn woning zou laten wonen. In april 2018 bleek dat de woning, zonder medeweten van Naam 2, onderverhuurd werd aan iemand anders, namelijk mevrouw Naam 10, terwijl onderverhuur en bewonerswissel contractueel was uitgesloten. Verdachte heeft op 14 mei 2019 tegenover de politie verklaard dat hij heeft gelogen dat Naam 9 een werknemer van hem was. Hij heeft dit gezegd om het appartement naar zich toe te kunnen trekken. Op de zitting heeft Verdachte deze verklaring herhaald en in aanvulling nog verklaard dat hij geen medewerkers in dienst had.

Gelet hierop vindt de rechtbank bewezen dat Verdachte deze huurovereenkomst valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken.

Huurovereenkomst voor de woning adres 5

Voor de verhuur van de woning op het adres 5 te Amsterdam is een huurcontract opgesteld tussen verhuurder Naam 4 en Naam 11 en het bedrijf van Verdachte Naam bedrijf 1, vertegenwoordigd door verdachte. Het contract dateert van 22 juni 2015. In het huurcontract staat vermeld dat een werknemer van Naam bedrijf 1, Naam 5, de feitelijke bewoner van deze woning zal zijn. Mevrouw Naam 4 heeft tegenover de politie verklaard dat Verdachte had verteld dat de medewerker die in de woning zou verblijven uit Italië kwam en dat die in de ICT zat. Deze huurder bleek zich niet ingeschreven te hebben op het adres. Toen ze de woning op 1 juni 2016 met Verdachte inspecteerde, stond deze leeg.

Verdachte heeft op 14 mei 2019 tegenover de politie verklaard dat hij heeft gejokt dat Naam 5 voor hem werkte om het appartement naar zich toe te kunnen trekken. Op de zitting heeft Verdachte deze verklaring herhaald en in aanvulling nog verklaard dat hij geen medewerkers in dienst had.

Gelet hierop vindt de rechtbank bewezen dat Verdachte deze huurovereenkomst valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken.

Conclusie

De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 3. Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat Verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd, zal zij Verdachte vrijspreken van medeplegen.

Feit 4

Op 14 mei 2019 werd bij een doorzoeking van de woning op het adres 1 te Amsterdam, de verblijfplaats van verdachte, in een ladekast een doos met patronen aangetroffen en in beslag genomen. Verdachte heeft op de zitting bekend dat hij deze patronen voorhanden heeft gehad.

De patronen zijn door het Bureau Wapens, Munitie en Explosieven onderzocht. In de doos bleken twee soorten munitie te zitten, namelijk: 16 stuks hagelpatronen van kaliber 12, waarvan 14 stuks van het merk Legia bleken te zijn en 2 van het merk Chasse waren. Daarnaast bevatte de doos 8 stuks lodenpatronen van kaliber 12 van het merk Legia. Alle patronen zijn munitie van categorie III en zijn verboden volgens de Wet wapens en munitie.

De rechtbank vindt daarmee bewezen dat Verdachte zich aan feit 4 heeft schuldig gemaakt.

Vordering benadeelde partij

Benadeelde partij Naam 2 vordert €44.470,48 aan vergoeding van materiële schade (achterstallige huur, contractuele boetes, vergoeding van schade aan de woning en advocaatkosten in een civiele procedure), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan daarvan en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij vordert deze schade, omdat Verdachte de woning van de benadeelde partij onder valse voorwendselen heeft gehuurd en deze vervolgens illegaal en onrechtmatig heeft onderverhuurd.

De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De vordering is civielrechtelijk afgedaan en ook ontbreekt het causale verband tussen de feiten en de schade. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen wegens gebrek aan onderbouwing.

De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat de benadeelde partij deze vordering voor een groot gedeelte al eerder aanhangig heeft gemaakt bij de civiele kamer van de rechtbank te Amsterdam en deze rechtbank op 22 oktober 2018 vonnis heeft gewezen en die beslissing onherroepelijk is. Daarnaast geldt voor de hele vordering dat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het valselijk opmaken van het huurcontract door Verdachte zoals de rechtbank bewezen heeft verklaard onder feit 3.

De benadeelde partij en de Verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

Bewezenverklaring

  • Feit 1: schuldwitwassen

  • Feit 3: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd

  • Feit 4: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd

Strafoplegging

  • Taakstraf van 120 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^