Vrijspraak van (het feitelijk leidinggeven aan) accijnsfraude. Juridisch toetsingskader voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen.
/Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 13 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1054
Vrijspraak feit 1 primair, feit 1 subsidiair en feit 3
A. De verdachte staat ingevolge hetgeen onder feit 1 primair aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het door vennootschap N B.V. en anderen opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken.
Onder de feiten 1 subsidiair en 3 is telkens aan de verdachte ten laste gelegd dat hijzelf (niet als feitelijk leidinggevende) tezamen en in vereniging met vennootschap N B.V. of andere (rechts)personen accijnsgoederen, die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken, opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Het hof ziet zich bij de beoordeling of de verdachte het onder de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan allereerst mede voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat vennootschap N B.V. en/of de verdachte in Nederland accijnsgoederen voorhanden hebben gehad.
B. De tenlastelegging is toegesneden op overtreding van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns. De in deze tenlastelegging voorkomende bewoordingen ‘opzettelijk (een) accijnsgoed(eren) (…) voorhanden heeft/hebben gehad dat/die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was/waren betrokken’ moeten daarom worden geacht te zijn gebezigd in dezelfde betekenis die daaraan in deze bepaling van de Wet op de accijns is toegekend.
Het hof stelt voorop dat van een dergelijk voorhanden hebben sprake is als een (rechts)persoon de feitelijke beschikkingsmacht heeft over in Nederland onveraccijnsde goederen. Dat is zo als:
- de persoon de hoedanigheid van de goederen kent, en
- deze daadwerkelijke toegang heeft tot die goederen, en
- deze persoon tevens weet of redelijkerwijze moet weten dat de goederen niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in Nederland in de heffing zijn betrokken.
Vennootschap N B.V. mocht als geregistreerd bedrijf onder schorsing van accijns accijnsgoederen ontvangen. Bij ontvangst van die goederen is ex artikel 2a, eerste lid (oud), van de Wet op de accijns sprake van uitslag. Daarmee wordt accijns verschuldigd. Verschuldigde accijns dient op aangifte te worden voldaan.
Als accijns in Nederland verschuldigd is geworden en die accijns wordt niet (tijdig) voldaan, terwijl de betrokkene op het moment van het voorhanden kreeg wist of redelijkerwijs kon weten dat een ander diens verplichting de accijns op aangifte te voldoen niet zou nakomen, dan is sprake van een ‘niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken’ in vorenbedoelde zin.
C. In het overzichtsproces-verbaal (p. 8) wordt een modus operandi van accijnsfraude als volgt omschreven.
Vanuit het Verenigd Koninkrijk worden de accijnsgoederen onder dekking van een AGD vervoerd naar Frankrijk of een andere EU-lidstaat, zoals Duitsland, Letland of België. Aldaar maakt men een nieuw AGD op met als bestemming Nederland. In Nederland maakt men een nieuw AGD op met als adressant de eerste verzender in het Verenigd Koninkrijk. Indien de goederen bij binnenkomst in het Verenigd Koninkrijk door de douane worden gecontroleerd, dan worden deze accijnsgoederen weer opgenomen in de voorraad van de eerste verzender. Het is ook mogelijk dat de douane geen controle uitvoert. In een dergelijk geval brengt men de accijnsgoederen zonder betaling van accijns in het Verenigd Koninkrijk in de handel. Het in Nederland opgemaakte AGD wordt alsdan vernietigd en vervangen door een ander valselijk opgemaakt AGD, welk document is gericht aan een onderneming in een andere EU-lidstaat met een lager accijnstarief, zoals Portugal, Spanje of Roemenië. In het lager tariefland wordt vervolgens, op naam van de aldaar gevestigde onderneming (die doorgaans van niets weet), het valselijk opgemaakte AGD in het betreffende land in strijd met de waarheid afgetekend of afgestempeld en vervolgens teruggestuurd naar Nederland. Dat laatstbedoelde AGD wordt uiteindelijk, ten bewijze van aankomst in het lager tariefland, in de administratie van de verzender opgenomen. Door deze papieren schijnwerkelijkheid lijkt het of de accijnsplicht van de verzender is overgegaan naar de geadresseerde vergunninghouder in het lager tariefland.
Op voormelde wijze zijn de accijnsgoederen daadwerkelijk zonder betaling van de hoge accijns in het Verenigd Koninkrijk afgezet, terwijl volgens de papieren werkelijkheid de accijnsgoederen zijn vervoerd naar Portugal, Spanje, Roemenië of een andere EU-lidstaat met lagere accijnstarieven.
D. Voor een bewezenverklaring van het onder de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 3 ten laste gelegde is het een constitutief vereiste dat de onveraccijnsde goederen, die aan de valselijk opgemaakte AGD’s ten grondslag liggen, daadwerkelijk in Nederland zijn geweest. Immers, voor het tenlastegelegde ‘voorhanden hebben’ van deze goederen moet kunnen worden vastgesteld dat vennootschap N B.V. en/of de verdachte over die goederen in Nederland de feitelijke beschikkingsmacht hadden.
Het hof overweegt ter zake van de feitelijke beschikkingsmacht over de onveraccijnsde goederen als volgt.
D.1 Het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen door vennootschap N B.V.
Het onderzoek door de FIOD is van de premisse uitgegaan dat de op de AGD’s vermelde goederen ook daadwerkelijk telkens naar Venlo, althans naar Nederland, zouden zijn vervoerd. Echter, veel van AGD’s zijn valselijk opgemaakt, zoals hierna onder ‘Bewijsoverwegingen feit 2 subsidiair’ zal worden overwogen. Er was dus minstgenomen voor een gedeelte sprake van een papieren werkelijkheid. Daarom kan niet zonder meer worden aangenomen dat aan alle AGD’s fysieke goederenstromen ten grondslag hebben gelegen en dat deze goederen naar Nederland zijn vervoerd en daarmee in Nederland voorhanden zijn geweest.
Voor wat betreft de levering van accijnsgoederen in Nederland is het volgende uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen.
Van 24 januari 2005 tot 22 mei 2009 was medeverdachte medeverdachte 1 directeur van vennootschap N B.V. Vanaf laatstgenoemde datum stond medeverdachte medeverdachte 2 als enig aandeelhouder en bestuurder ingeschreven. vennootschap N B.V. hield kantoor aan de kantooradres en huurde aan de opslagadres 1 te Venlo een grote opslagruimte, een zogenaamde Storagebox. Voorts beschikte vennootschap N B.V. aan de opslagadres 2 te Venlo over een opslagruimte bij expediteur B.V.
Getuige getuige 1 is op 9 december 2009 als getuige gehoord door opsporingsambtenaren van de FIOD. getuige 1 huurde eveneens een Storagebox aan de opslagadres 1 te Venlo. Hij verklaarde dat hij een paar weken geleden aan Italianen zijn heftruck had uitgeleend en dat hij een paar keer geholpen heeft met het lossen van vrachtauto’s. Het betrof vrachtauto’s met Duitse, Franse en Engelse kentekens. Er werd bier gelost, maar ook wijn en wodka. Soms werden de goederen van de ene op de andere vrachtauto overgeladen. Als goederen werden opgeslagen in de loods, dan was dat voor hooguit twee dagen, aldus de getuige. De mensen die erbij betrokken waren spraken Italiaans. De loods stond ook vaak leeg.
De douane heeft op 9 december 2009 bij een controle op de naleving van de Wet op de accijns bij transportbedrijf expediteur te Venlo een partij wijn in beslag genomen. Het betrof een partij wijn van vennootschap N B.V. die aldaar was opgeslagen. Een lege vrachtwagen stond met de deuren open aan de losramp.
Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorgaande genoegzaam gebleken dat vennootschap N B.V. ten minste op één of meer momenten in de periode van 30 oktober 2009 tot en met 9 december 2009, in het bijzonder op 9 december 2009, onveraccijnsde goederen in Nederland voorhanden heeft gehad.
D.2 De rol van de verdachte bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen
De vervolgvraag waarvoor het hof zich gesteld ziet is of de verdachte een rol heeft gespeeld bij het goederentransport c.q. de opslag en zo ja, of die rol kan worden aangemerkt als die van feitelijk leidinggevende aan het voorhanden hebben van de accijnsgoederen door vennootschap N B.V., zoals aan hem onder feit 1 primair ten laste is gelegd. Indien zulks niet kan worden vastgesteld, resteert de vraag of de verdachte deze onveraccijnsde goederen zelf (tezamen met anderen) voorhanden heeft gehad, zoals onder feit 1 subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
Het hof is van oordeel dat deze twee vragen zich lenen voor een gezamenlijke bespreking.
Op grond van het procesdossier kan slechts worden vastgesteld dat de verdachte enkel in verband kan worden gebracht met één goederentransport van vennootschap N B.V. De verdachte was namelijk aanwezig toen op 9 december 2009 een vrachtwagen bij expediteur klaar stond met open deuren aan de losramp. Hij stond toen, samen met medeverdachte medeverdachte 1 , bij de chauffeur. De verdachte verklaarde tegenover de douane dat hij namens vennootschap N B.V. papieren moest afgeven aan de chauffeur die wijn kwam laden. Hij had een aantal bescheiden bij zich, waaronder een inmiddels verlopen Duits AGD, dat betrekking had op een partij wijn van in totaal 14.175 liter. De verdachte was ook in het bezit van een factuur van expediteur aan vennootschap N , waarop stond vermeld dat er contant € 225,43 was betaald voor de in- en opslag van wijn alsmede had hij de beschikking over een in tweevoud opgemaakte ‘delivery note’ van de firma Duitse vennootschap te Kaisersech (Duitsland), zijnde de afzender van de wijn. De douaniers zagen dat de Engelse chauffeur bezig was om een CMR-vrachtbrief en AGD in te vullen. Als afzender is op die bescheiden vennootschap N B.V. vermeld en Engelse vennootschap 3 Ltd. te Essex (Verenigd Koninkrijk) is de geadresseerde.
Voor wat betreft zijn rol bij de op 9 december 2009 aangetroffen lading wijn heeft de verdachte verklaard dat hij namens vennootschap N B.V. naar expediteur moest om papieren te brengen. Hij droeg wetenschap van het feit dat de goederen voor de zwarte markt in Engeland bestemd waren. Ook medeverdachte medeverdachte 1 was volgens de verdachte ‘van het hele circus op de hoogte’. Op die bewuste datum is de verdachte samen met medeverdachte 1 een rekening gaan betalen.1
Over de rol van de verdachte bij de bedrijfsactiviteiten van vennootschap N B.V. (in het algemeen) heeft slechts de verdachte zelf verklaringen afgelegd. Het hof neemt bij gebreke van de aanwezigheid van andere bewijsmiddelen of verklaringen deze door hemzelf afgelegde verklaringen tot uitgangspunt bij de beoordeling of de verdachte kan worden beschouwd als feitelijk leidinggevende aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen door vennootschap N B.V.
Verdachte heeft met betrekking tot de relatie tussen hemzelf en de onderneming van vennootschap N B.V. verklaard dat hij met zijn eigen onderneming onderneming verdachte eveneens kantoor hield in het pand aan de kantooradres te Venlo. Hij huurde deze ruimte van vennootschap N B.V.
Aan hem is gevraagd om een AGD in te vullen. Dit kwam daarna steeds vaker voor. Voor een bedrag van € 300,00 tot € 500,00 heeft de verdachte op verzoek van medeverdachte 1 of medeverdachte 2 telkens documenten ingevuld. In de periode van de lente 2009 tot en met december 2009 heeft hij daarmee ongeveer € 10.000,00 verdiend. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aan zijn verklaring toegevoegd dat hij tijdens het invullen met medeverdachte 1 aan tafel zat en ook wel samen met hem AGD’s invulde, maar in ieder geval steeds met door medeverdachte 1 verstrekte informatie de AGD’s opmaakte.
Door opsporingsambtenaren van de FIOD is voorts aan de verdachte een door de douane opgesteld overzicht voorgehouden, inhoudende AGD’s betreffende vennootschap N B.V. Op dit overzicht is per AGD het land van verzending, de datum van verzending, het referentienummer, de datum van aftekening en het verschuldigde accijnsbedrag vermeld. De in Nederland verschuldigde accijns over de goederen bedraagt volgens de douane in totaal € 1.126.152,00. Het betrof dus een grote hoeveelheid accijnsgoederen.
Op vragen naar partijen bier en sterke drank, die volgens de AGD’s afkomstig zijn uit Frankrijk, België, Duitsland, Spanje en Letland met als bestemming vennootschap N B.V., antwoordde de verdachte dat ‘het lossen en opslaan van zoveel goederen niet kan op de kantooradres in Venlo’, ‘daar was veel te weinig plaats’, ‘het kan best zijn dat de vrachtwagens er helemaal niet zijn geweest en de accijnsgoederen alleen maar op papier zijn vervoerd’, ‘ vennootschap N heeft dit volume nooit aangekund’, ‘ik kan me niet voorstellen dat de mensen van vennootschap N zoveel geld hadden voor de aankoopprijs van de accijnsgoederen’, ‘ik vermoed dat de accijnsgoederen niet in Nederland zijn geweest en alleen maar op papier zijn vervoerd’ en ‘ik weet dat de opslag in een Storagebox veel te klein is voor de vracht van zoveel vrachtwagens’. In een later verhoor verklaarde de verdachte ‘dat mijn indruk was dat er alleen een papieren stroom was (…) er was geen goederenstroom’, ‘het is alleen een papieren proces’ en ‘dat aan de AGD’s geen goederenbeweging ten grondslag ligt’.
Laatstgenoemde bewering van de verdachte vindt steun in een faxbericht d.d. 11 januari 2011 van de Franse ambassade aan de douane te Rotterdam, waarin wordt gerelateerd dat het Franse bedrijf Franse vennootschap bier zou hebben geleverd aan vennootschap N B.V., onder geleide van een AGD. vennootschap N B.V. zou de goederen voor verzending naar Roemenië hebben aangegeven. Het vervoer van beide zendingen zou echter fictief zijn. In werkelijkheid werd het bier namelijk vervoerd naar het Verenigd Koninkrijk.
Aldus is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat (ten minste een gedeelte van) de op de AGD’s vermelde (onveraccijnsde) goederen niet naar Nederland is/zijn vervoerd en niet in Nederland voorhanden is/zijn geweest. Voor de aan het FIOD-onderzoek ten grondslag gelegde premisse dat de op de AGD’s vermelde onveraccijnsde goederen in alle gevallen naar Nederland zijn vervoerd en in Nederland voorhanden zijn geweest schiet het bewijs tekort.
D.3 Conclusie
Resumerend kan slechts wettig worden bewezen dat vennootschap N B.V. op 9 december 2009 onveraccijnsde goederen in Venlo voorhanden heeft gehad. De verdachte heeft hieromtrent verklaard dat hij door vennootschap N B.V. enkel was gestuurd om bij expediteur papieren af te geven. Hoewel de verdachte wetenschap droeg van het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen door vennootschap N B.V., kan het afgeven van papieren en in de nabijheid zijn van een lege vrachtwagen (met open deuren aan de losramp) naar het oordeel van het hof nog niet de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte aan die verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven. De verdachte was bovendien geen bestuurder van vennootschap N B.V. en evenmin is gebleken dat hij anderszins een zodanige bijdrage heeft geleverd aan het complex van gedragingen dat heeft geleid tot het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen door vennootschap N B.V. of daarbij zodanige initiatieven genomen, dat hij geacht moet worden daaraan feitelijk leiding te hebben gegeven.
Aldus schiet het bewijs tekort voor het onder feit 1 primair ten laste gelegde feitelijk leidinggeven. Mitsdien zal de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Voorts schiet het bewijs tekort voor het wettige en overtuigende bewijs dat verdachte zelf op 9 december 2009 de – overeenkomstig hiervoor onder B overwogen – ‘feitelijke beschikkingsmacht’ over de onveraccijnsde goederen heeft gehad. Omtrent zijn betrokkenheid bij de op 9 december 2009 aangetroffen wijn heeft de verdachte verklaard dat die betrokkenheid niet verder ging dan dat hij voor vennootschap N B.V. papieren moest afgeven en een bedrag aan huur ging betalen. Bij gebreke van enig ander bewijs moet (in het voordeel van de verdachte) van de verklaringen van verdachte worden uitgegaan. Om die reden zal hij eveneens worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 1 subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
Voor wat betreft het onder feit 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen duidt slechts de omstandigheid dat op de AGD’s als afleveradres is vermeld ‘ vermeend opslagadres 3 te Maastricht’ en ‘ vermeend opslagadres 4 ’ op een vervoer van die goederen naar Nederland. Veel van de zich in het procesdossier bevindende AGD’s zijn echter vals opgemaakt. Daarom kan niet zonder meer worden aangenomen dat aan de AGD’s die onder feit 3 zijn genoemd daadwerkelijk fysieke goederenstromen naar Nederland ten grondslag hebben gelegen. Daartoe ontbreekt ook overigens enig bewijs. Ten aanzien van vermeend opslagadres 3 te Maastricht is uit het onderzoek daarentegen juist naar voren gekomen dat daar slechts een kantoorruimte is gelegen, alwaar geen goederen konden worden opgeslagen.
Bij die stand van zaken zal de verdachte ook worden vrijgesproken van hetgeen onder feit 3 aan hem ten laste is gelegd.
Vrijspraak feit 2 primair
Het onder feit 2 primair aan de verdachte ten laste gelegde feitelijk leidinggeven aan het door vennootschap N B.V. medeplegen van het valselijk opmaken van AGD’s treft hetzelfde lot van vrijspraak, nu – zoals reeds hiervoor onder D.2 en D.3 is overwogen – niet kan worden vastgesteld wat de exacte rol is geweest van de verdachte ten aanzien van vennootschap N B.V. Daarom kan ook niet worden bewezen dat hij aan de aan vennootschap N B.V. ten laste gelegde verboden gedraging feitelijk leiding heeft gegeven.
Bewijsoverwegingen feit 2 subsidiair
In het procesdossier bevindt zich een tiental bij de douane te Eindhoven ingekomen Nederlandse AGD’s, die gedateerd zijn tussen 30 oktober 2009 en 5 november 2009. Deze AGD’s hebben telkens volgens opdruk betrekking op de overbrenging van een partij bier van vennootschap N B.V. aan Portugese vennootschap LDA (Portugal).
De gerechtelijke politie te Lissabon heeft de vennoot van voornoemde Portugese handelsvennootschap, vennoot Portugese vennootschap LDA , als getuige gehoord. Bij die gelegenheid verklaarde hij dat de import van zijn vennootschap zich uitsluitend beperkt tot sterke drank, afkomstig uit Duitsland en Italië. De onderneming importeert geen bier en heeft ook nimmer bier aangekocht. Voorts slaat zij geen drank voor derden op. Ook heeft Portugese vennootschap LDA nimmer handelsbetrekkingen met Nederlandse bedrijven onderhouden.
De verdachte heeft verklaard dat hij, toen hij in Venlo verbleef, is gevraagd om een AGD in te vullen en dat dit daarna steeds vaker voorkwam. Voor een bedrag van € 300,00 tot € 500,00 heeft de verdachte op verzoek van medeverdachte 1 of medeverdachte 2 telkens documenten ingevuld. In de periode van de lente 2009 tot en met december 2009 heeft hij daarmee ongeveer € 10.000,00 verdiend. Het was volgens de verdachte voor wat betreft de documenten ‘steeds hetzelfde verhaal’.
De verdachte heeft bij de FIOD en ten overstaan van het hof verklaard dat hij de AGD’s met nummers 0000/30, 0000/31 en 0000/35, afkomstig van vennootschap N B.V. en gericht aan Portugese vennootschap LDA te Vildemoinhos in Portugal valselijk heeft opgemaakt.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de AGD’s met als bestemming Portugese vennootschap LDA te Vildemoinhos in Portugal valselijk zijn opgemaakt met het doel deze als echt en onvervalst te (doen) gebruiken. Immers, de zending bier is niet naar die geadresseerde gezonden, maar naar andere afnemers. De omstandigheid dat zich eveneens AGD’s in het dossier bevinden die – behoudens de adressering en het land van bestemming (namelijk in die gevallen: het Verenigd Koninkrijk) – nagenoeg dezelfde vermeldingen hebben als de AGD’s richting Portugal, sterkt het hof in dat oordeel, temeer nu deze werkwijze past in de hiervoor onder C weergegeven wijze van frauderen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aan zijn eerdere verklaring toegevoegd dat hij tijdens het invullen met medeverdachte 1 aan tafel zat en ook wel samen met hem AGD’s invulde, maar in ieder geval steeds met door medeverdachte 1 verstrekte informatie de AGD’s opmaakte. Het hof heeft geconstateerd dat op deze AGD’s met bestemming Portugal verschillende handschriften voorkomen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte tezamen en in vereniging met één of meer anderen meermalen AGD’s valselijk heeft opgemaakt.
Aldus acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Bewezenverklaring
- Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd. De verdachte heeft samen met één of meer anderen administratieve geleidedocumenten valselijk opgemaakt teneinde accijnsgoederen (te weten bier) in de verbruikssfeer te laten komen zonder dat daarover accijns zou worden geheven. Hij ontving daarvoor een aanzienlijk geldbedrag van € 10.000,00, welk bedrag hij te eigen bate heeft besteed.
Door het bewezenverklaarde handelen heeft de verdachte een niet te onderschatten bijdrage geleverd aan het mogelijk maken en in stand houden van een grootschalige accijnsfraude op Europees niveau. Daarbij zij opgemerkt dat het door de Staat der Nederlanden geleden nadeel door de Belastingdienst is begroot op € 1.126.152,00. Deze berekening is echter gebaseerd op de aan het FIOD-onderzoek ten grondslag gelegde premisse dat alle op de AGD’s vermelde onveraccijnsde goederen naar Nederland zijn vervoerd en in Nederland zijn geweest. Zoals hiervoor overwogen ontbreekt voor deze premisse het bewijs. Uit het dossier kan niet worden afgeleid wat het nadeel is geweest voor de Staat der Nederlanden en evenmin wat het nadeel is geweest voor andere lidstaten in de Europese Unie (waar naartoe de goederen wel zijn vervoerd).
Gebleken is dat aan de verdachte een naheffingsaanslag is opgelegd ten bedrage van ruim 1,1 miljoen euro ter zake van de niet betaalde accijnzen. In afwachting van de uitkomst van de onderhavige strafzaak is de behandeling van het daartegen ingediende bezwaarschrift opgeschort. Gelet op de vrijspraak van de verdachte ter zake van het voorhanden hebben van onveraccijnsde goederen zal het hof met deze nog niet onherroepelijke naheffingsaanslag in het kader van de straftoemeting geen rekening houden.
Lees hier de volledige uitspraak.