Vrijspraak van witwassen na melding ongebruikelijke transactie van de ABN Amro

Rechtbank Amsterdam 15 februari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1055

Bij de Financial Intelligence Unit (FIU) is door ABN Amro een ongebruikelijke transactie gemeld. De transactie hield in dat verdachte een bedrag van €140.000 contant wilde opnemen van zijn privérekening van ABN AMRO. Dit bedrag is door de Zwitserse rechtspersoon naam rechtspersoon in twee transacties overgemaakt – €95.000 op 9 oktober 2013 en €55.000 op 16 oktober 2013 – onder vermelding dat het de opbrengst is van de verkoop van verdachtes aandelen in een in Litouwen gevestigd bedrijf, genaamd bedrijf (hierna: bedrijf ). De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van €140.000.
 

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat het feit bewezen kan worden. De verdenking van witwassen is gebaseerd op het volgende. Verdachte wilde een bedrag van €140.000 contant opnemen terwijl hij niet in Nederland is ingeschreven, het geld afkomstig zou zijn uit de verkoop van zijn bedrijf in Litouwen en hij het geld nodig zou hebben voor de bouw van zijn huis in Litouwen. Het cash opnemen en het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en dit levert ook een witwastypologie2 op. Het is daarnaast onbekend waarom het bedrag niet naar Litouwen kon worden overgemaakt en waarom verdachte het bedrag in Nederland contant opneemt. Verder staan de twee transacties die naam rechtspersoon heeft gestort niet in verhouding tot andere transacties op de bankrekening van verdachte. Dit alles levert een sterk vermoeden op dat het geld dat verdachte contant wilde opnemen een criminele herkomst heeft. De officier van justitie vindt de verklaring van verdachte over de herkomst van het geld – de verkoop van aandelen – hoogst onwaarschijnlijk omdat het de schijn van een papieren constructie heeft, die is bedoeld om de werkelijke herkomst van het geld te verhullen. Zijn verklaring dat hij geen bankrekening heeft in Litouwen is kennelijk leugenachtig, omdat verdachte meerdere bankrekeningen in Litouwen heeft waar hij het geld naar had kunnen overmaken. Verder is niet duidelijk geworden hoe naam rechtspersoon het bedrag voor de aandelen kon betalen en tevens blijkt dat de waarde van de aandelen in korte tijd extreem zou moeten zijn gestegen, terwijl daar geen verklaring voor is.
 

Het standpunt van de verdediging

De raadsman vindt dat verdachte moet worden vrijgesproken. Hij heeft daarbij de volgende verweren gevoerd. Allereerst is het contant opnemen van geld geen typische witwashandeling. Dat het gestorte geld door naam rechtspersoon niet in verhouding staat tot de gebruikelijke bij- of afschrijvingen zegt in principe ook niets. De verkoop van aandelen is namelijk geen dagelijkse bezigheid voor verdachte, dus dan is het niet vreemd dat er een groter bedrag dan gebruikelijk op zijn rekening wordt gestort. Deze feiten en omstandigheden zijn dan ook onvoldoende om te kunnen spreken van een vermoeden van witwassen. Als er al een vermoeden van witwassen zou bestaan, dan kan niet worden gezegd dat het geld een criminele herkomst heeft. Verdachte heeft een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd over de herkomst van het geld. Alle relevante documenten met betrekking tot de verkoop van de aandelen zijn in het dossier aanwezig, waaronder de koopovereenkomst en een door de verdediging ingebrachte verklaring van een gecertificeerd bedrijf over de waarde van de overgedragen aandelen. Het onderzoek dat daarna door het Openbaar Ministerie is gedaan levert niet het bewijs dat de €140.000 euro van enig misdrijf afkomstig is. Kortom, het geld heeft een legale herkomst en het witwassen kan dan ook niet bewezen worden.

Het oordeel van de rechtbank
 

Toetsingskader bij witwassen

Omdat in deze zaak geen directe link kan worden gelegd tussen het geld en een bepaald misdrijf, gebruikt de rechtbank een toetsingskader dat uit vaste rechtspraak volgt. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan de officier van justitie om aan te geven waaruit deze feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De rechtbank doorloopt daarbij de volgende stappen.

  • Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Dit kunnen bijvoorbeeld witwastypologieën zijn.
  • Als dit het geval is, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag. Zijn verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn.
  • Zodra de verklaring van verdachte daartoe aanleiding geeft, is het (eventueel) aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geld.

Bij de uiteindelijke beoordeling gaat het erom of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
 

Het toetsingskader toegepast op deze zaak

Het vermoeden van witwassen

De rechtbank vindt dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Verdachte wilde namelijk €140.000 contant opnemen in Veenendaal om het vervolgens fysiek te vervoeren naar Litouwen. Het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich en dit levert een witwastypologie op. Verder blijkt uit de melding van de bank dat dat verdachte een Litouws burger is en niet woonachtig is in Nederland. Daarnaast is het opvallend dat verdachte in Nederland geld wil opnemen om naar Litouwen mee te nemen, terwijl hij in Litouwen ook bankrekeningen heeft. Al deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen.

De verklaring van verdachte

Nu er voldoende feiten en omstandigheden zijn om het vermoeden van witwassen te rechtvaardigen, mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft in zijn verhoor verklaard dat het geld afkomstig is van de verkoop van zijn aandelen in het bedrijf aan de Zwitserse onderneming naam rechtspersoon. Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank concreet, verifieerbaar en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijk.

Nader onderzoek naar de verklaring van verdachte

Het Openbaar Ministerie heeft zijn verklaring vervolgens nader onderzocht. Uit het onderzoek volgt dat door naam rechtspersoon in twee transacties geld is overgemaakt voor de aankoop van verdachtes aandelen en dat dit ook zo staat vermeld in de bankoverschrijvingen. Verder blijkt dat naam rechtspersoon en bedrijf bestaande bedrijven zijn, dat er tussen verdachte als verkoper en naam rechtspersoon als koper van de aandelen een schriftelijke en ondertekende koopovereenkomst is gesloten. In het aandeelhouderregister van bedrijf staat de aandelenoverdracht geregistreerd en de aandelen staan bij naam rechtspersoon op de balans. De directeuren van beide bedrijven en de tweede aandeelhouder van bedrijf, persoon, bevestigen eveneens de aandelenoverdracht. Uit dit alles blijkt dat daadwerkelijk een verkoop en levering van aandelen heeft plaatsgevonden. De volgende vraag is of de waardebepaling reëel is.

De officier heeft in dit verband op de volgende omstandigheden gewezen:

  • de waarde van de aandelen is extreem gestegen;
  • naam rechtspersoon heeft de aandelen gekocht voor een prijs die meer bedroeg dan het bij de oprichting van naam rechtspersoon geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal;
  • naam rechtspersoon kan geen documenten verschaffen over de reden van de aankoop of de wijze waarop de waarde van de aandelen tot stand is gekomen;
  • het rapport van rapporteur dat later is opgemaakt over de waarde van de aandelen is onbetrouwbaar.

De rechtbank oordeelt daarover als volgt. Juist is dat de waarde van de aandelen in een periode van zeven jaar aanzienlijk is gestegen, van een (nominale) waarde per aandeel van €28,96 bij oprichting naar een waarde bij verkoop van €1000. Nu de waarde van aandelen van vele factoren afhankelijk is, waarbij vooral de gebleken en te verwachten winstgevendheid van de onderneming belangrijke factoren zijn, kan uit de enkele waardestijging niet worden opgemaakt dat de aandelen opzettelijk verkocht zijn voor prijs die sterk afwijkt van de werkelijke waarde en dat het dus een fictieve transactie betreft.

Dat naam rechtspersoon een te laag eigen vermogen had om de aandelen te kunnen kopen baseert de officier van justitie op het in de stukken genoemde geplaatste en gestorte aandelenkapitaal van die vennootschap. Het eigen vermogen kan echter naast het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal ook bestaan uit andere elementen, zoals gereserveerde winst. Het vermogen bestaat bovendien naast eigen vermogen ook uit vreemd vermogen. Vreemd vermogen kan onder andere worden aangetrokken door bij een derde (bijvoorbeeld een bank) leningen aan te gaan. Uit het enkele feit dat naam rechtspersoon de koopprijs van de aandelen heeft kunnen overmaken blijkt dat zij over voldoende vermogen beschikte om deze aankoop te kunnen doen. Dus kan uit het feit dat het geplaatste en gestorte aandelenkapitaal minder bedroeg dan de koopprijs niet worden afgeleid dat het hier een fictieve transactie betreft.

Verdachte heeft een rapport overgelegd van rapporteur, dat dateert van anderhalf jaar na de verkoop van de aandelen, teneinde daarmee aan te tonen dat de aandelen voor een reële prijs zijn verkocht. De officier van justitie acht de waardering van de aandelen daarin onbetrouwbaar omdat deze dateert van ruim na de aandelenverkoop en omdat deze is gebaseerd op door de advocaat van verdachte verstrekte gegevens, die niet zijn gecontroleerd. Ook overigens acht de officier de wijze van berekening van de waarde op onderdelen onbetrouwbaar dan wel onjuist.

Dat het rapport na de aandelenverkoop is opgemaakt komt de rechtbank niet vreemd voor, nu dit rapport is opgemaakt om naderhand te bekijken of de prijs voor de aandelen tijdens de verkoop reëel was. Niet is gesteld dat dit rapport is gebruikt ten behoeve van de verkoop van de aandelen. Dat de gegevens waarop het rapport is gebaseerd van de advocaat van verdachte afkomstig zijn, is op zichzelf nog onvoldoende grond om aan te nemen dat deze onjuist zijn. Bovendien geldt dat ook als er van uit zou worden gegaan dat het rapport van rapporteur ondeugdelijk is, niet kan worden vastgesteld wat de waarde van de aandelen dan wel is. Daarnaar heeft de officier van justitie immers geen onderzoek gedaan. Dus ook als het rapport rapporteur buiten beschouwing wordt gelaten, leidt dat niet tot de conclusie dat de werkelijke waarde van de aandelen sterk afweek van de verkoopprijs.

Naar verdachte terecht heeft aangevoerd wordt de prijs van aandelen bepaald in een proces van loven en bieden en dus kan ook het feit dat naam rechtspersoon geen documenten kan verschaffen over de reden van de aankoop of de wijze waarop de waarde van de aandelen tot stand is gekomen, niet tot het oordeel leiden dat de werkelijke waarde van de aandelen sterk afweek van de verkoopprijs.
 

Conclusie

Al met al is er dus geen grond om aan te nemen dat sprake is geweest van een fictieve aandelentransactie. Dat betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat de op de bankrekening van verdachte van naam rechtspersoon ontvangen bedragen de opbrengst waren van verkochte aandelen en dus een legale herkomst hadden.

De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte het geldbedrag van €140.000 heeft witgewassen. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken.

 

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

Print Friendly and PDF ^