Vrijspraak verontreiniging oppervlaktewater bij overslaan asfalt
/Gerechtshof Amsterdam 10 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2354
Uitleg van de tenlastelegging
In de tenlastelegging zijn klaarblijkelijk enkele zinsneden weggevallen, dan wel ten onrechte opgenomen. Het hof leest evenwel de tenlastelegging tegen de achtergrond van het dossier. Aldus wordt de verdachte, in de kern genomen, verweten dat zij bij het overslaan van asfalt niet heeft voldaan aan de verplichting zoveel mogelijk te voorkomen dat asfalt in het oppervlaktewater terechtkwam, immers is bij het overslaan van asfalt een gedeelte daarvan in de Carel Reinierszhaven gemorst, waarbij het hof “een gedeelte” leest als: een groter gedeelte dan onvermijdelijk was.
Ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte de tenlastelegging in andere zin heeft begrepen en bij deze lezing wordt de verdachte niet in enig belang geschaad, mede in aanmerking genomen wat hierna zal volgen.
Tussenarrest
Het staat vast dat de verdachte op de in de tenlastelegging genoemde tijd en plaats met een kraan asfalt heeft overgeslagen van de wal in een schip, waarbij asfalt in het oppervlaktewater van de Carel Reinierszhaven is gemorst. Namens de verdachte is aangevoerd dat zij het mogelijke heeft gedaan om morsen te voorkomen, in aanmerking genomen dat ten gevolge van de aanwezigheid van een door de overheid verplicht hek pal aan de kade, het redelijkerwijs niet mogelijk was een morsvoorziening aan te brengen.
Het hof heeft bij tussenarrest van 7 februari 2017 het onderzoek heropend opdat het dossier zou worden aangevuld met een door Rijkswaterstaat Noord-Holland op te stellen proces-verbaal, waarin is gerelateerd:
- welke maatregelen de verdachte – gelet op de aanwezigheid van het hekwerk op de Amsterdamse locatie - geacht werd te treffen om zoveel mogelijk te voorkomen dat goederen in het oppervlaktewater geraakten;
- of, en zo ja welke, maatregelen na het stilleggen van de werkzaamheden door de verdachte zijn getroffen;
- of de inzet van een ander(e) (soort) kraan had kunnen bewerkstelligen dat het afval in of dichter boven het ruim van het schip kon worden gelost.
Bij aanvullend proces-verbaal van 6 maart 2017 van naam, inspecteur bij het Directoraat-Generaal Noord-Holland van Rijkswaterstaat, zijn de vragen, zakelijk weergegeven, als volgt beantwoord.
Op de eerste vraag is geantwoord dat de verdachte een morsvoorziening had kunnen hanteren en tijdens de verlading alert had kunnen zijn op morsverliezen, alsmede het terrein schoon had moeten houden.
Op de tweede vraag is geantwoord dat de verdachte na aanwijzingen van de toezichthouders een zone van twee meter naast het schip schoon heeft gemaakt.
Op de derde vraag is geantwoord dat het gebruik van een andere kraan niet had uitgemaakt, maar dat wel met een gesloten grijper had kunnen worden gewerkt. De hekken hadden kunnen worden verwijderd en het schip lag niet geheel aan de kade gesloten afgemeerd.
Beoordeling
De kennelijke bedoeling van de in de tenlastelegging genoemde wet- en regelgeving is dat bij het overslaan van asfalt als hier aan de orde zoveel mogelijk wordt voorkomen dat asfalt in het oppervlaktewater en in de omgeving wordt gemorst. Het hof is niet overtuigd dat de verdachte heeft gehandeld overeenkomstig deze kennelijke bedoeling. Uit de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde foto’s blijkt dat er een ruimte was tussen het schip en de wal van ca. 50 cm, niet alleen ter hoogte van de ronding van de romp van het schip aan de voor- en/of achterkant, maar ook ter hoogte van het rechte deel van de romp tussen de voor- en achterkant van het schip. Op de foto’s is niet waar te nemen dat, zoals zijdens de verdachte is aangevoerd, een stootvoorziening verhinderde dat het schip dichter tegen de wal werd aangelegd.
Niet goed valt in te zien waarom, zoals voorts namens de verdachte is aangevoerd, geen enkele veilige voorziening kon worden getroffen teneinde te voorkomen dat asfalt in het oppervlaktewater tussen wal en schip zou worden gemorst.
Namens de verdachte is verder gesteld – en het hof gaat daarvan uit – dat zij wel degelijk gebruik heeft gemaakt van een gesloten grijper. Zij heeft evenwel niet overtuigend toegelicht dat bij het gebruik van een goed functionerende gesloten grijper het morsen van hoeveelheden asfalt van enige betekenis onvermijdelijk is.
Wat hier verder van zij, aan het hof staat in de onderhavige strafzaak ter beoordeling of buiten redelijke twijfel bewezen is dat de verdachte heeft verzuimd maatregelen te treffen om te voorkomen dat bij het overslaan van asfalt meer asfalt in het oppervlaktewater terecht is gekomen dan onvermijdelijk was.
In het aanvullend proces-verbaal wordt niet beschreven – en ook anderszins is niet komen vast te staan – dat, respectievelijk hoe, gegeven de aanwezigheid van het hek ter plaatse, het aanbrengen van een morsvoorziening op een veilige wijze mogelijk was. Dat het hek eenvoudig was te verwijderen en dat dit onder de gegeven omstandigheden van de verdachte redelijkerwijs had mogen worden gevergd, is niet duidelijk geworden. Ook is niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een ongeschikte grijper.
Voor zover de verdachte zou hebben verzuimd het omliggende terrein naar behoren schoon te houden, valt niet zonder meer in te zien dat hiervan het gevolg is geweest dat asfalt in de Carel Reinierszhaven terecht is gekomen.
Al met al is de conclusie dat bij het handelen van de verdachte vraagtekens zijn te plaatsen, maar dat het tenlastegelegde, ook bij een uitleg als hierboven weergegeven, niet is bewezen. De verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Lees hier de volledige uitspraak.