Vrijspraak voor (passieve) ambtelijke omkoping wegens het ontbreken van bewijs, ondanks bekennende verklaring van verdachte
/Rechtbank Rotterdam 2 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2995
De verdachte, een politieagent, wordt vrijgesproken van (passieve) ambtelijke omkoping, wegens het ontbreken van bewijs. De bekennende verklaring van de verdachte is onder zodanige omstandigheden vast komen te staan dat naar die verklaring – als enige bewijsmiddel – met behoedzaamheid gekeken moet worden en dus niet als bewijsmiddel gebruikt kan worden. Wel heeft de verdachte zich op meerdere momenten in de ten laste gelegde periode schuldig gemaakt aan computervredebreuk. Hij heeft diverse bevragingen gedaan in de computersystemen van de politie, zonder dat daar vanuit zijn politietaak aanleiding toe bestond. Ook heeft hij enkele malen zijn ambtsgeheim geschonden door de opgevraagde, vertrouwelijke informatie te delen met een derde.
Achtergrond
In november 2018 is een oriënterend onderzoek gestart naar de verdachte, die toen werkzaam was als politieambtenaar bij de eenheid Naam eenheid. Uit een strafrechtelijk onderzoek naar de handel in drugs en witwassen was namelijk gebleken dat hij nauw contact had met een van de hoofdverdachten in dat onderzoek, Naam hoofdverdachte (hierna: Naam hoofdverdachte). Het onderzoek naar de verdachte heeft onder meer bestaan uit het bekijken van zijn loggegevens in de verschillende politiesystemen over de jaren 2014 tot en met 2020. Hieruit is naar voren gekomen dat hij bevragingen in de systemen heeft gedaan waarvan niet (zonder meer) kon worden vastgesteld dat deze werkgerelateerd waren. Het gaat – kort gezegd – om (1) bevragingen in de privésfeer, (2) bevragingen met betrekking tot Naam hoofdverdachte en enkele medeverdachten in het betreffende opsporingsonderzoek, en (3) overige bevragingen. Hieronder zullen deze categorieën in het kader van de bespreking van de feiten nader aan de orde komen.
Bij die bespreking wordt het volgende in aanmerking genomen. Niet in geschil is dat de wijze van bevragen door medewerkers van de politie in de praktijk niet altijd aansluit bij de daarvoor binnen deze organisatie geldende regels en voorschriften. Zo worden bevragingen gedaan waarmee uiteindelijk niets gebeurt en waarvan ook geen mutatie wordt opgemaakt. Het is evenmin ongebruikelijk dat door medewerkers bevragingen worden gedaan op het account van een collega. Deze praktijk brengt mee dat de enkele omstandigheid dat de reden van een bevraging niet kan worden herleid, niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat die bevraging dus niet werkgerelateerd is geweest. Voor die conclusie zijn ook andere omstandigheden van belang, zoals het moment of de aard van een bevraging.
Vrijspraak feit 1: (passieve) ambtelijke omkoping
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte als ambtenaar eenmaal €100 heeft aangenomen voor het bevragen van personen in de politiesystemen. De bekennende verklaring die de verdachte daarover op 23 januari 2020 heeft afgelegd, is geloofwaardig en gedetailleerd en kan daarom als bewijsmiddel worden gebruikt.
Beoordeling rechtbank
Om tot een bewezenverklaring te komen van de hem verweten (passieve) ambtelijke omkoping moet onder andere worden vastgesteld dat de verdachte een gift heeft aangenomen. De vraag is of zijn verklaring van 23 januari 2020 aan het bewijs daarvan kan bijdragen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
De verdachte heeft in alle verhoren, met uitzondering van het verhoor op 23 januari 2020, ontkend dat hij geld heeft aangenomen. In genoemd verhoor, het zevende in drie dagen, geeft de verdachte aan dat het door de stress en de druk van het onderzoek psychisch niet goed met hem gaat. Hij reageert volgens de verbalisanten erg emotioneel en verklaart dat hem de voorgaande nacht, in overleg met een politiearts, extra (slaap)medicatie is verstrekt in verband met een paniekaanval. Hij zegt dat hij zich dingen niet goed kan herinneren en dat hij zijn eigen geheugen niet meer vertrouwt. Gedurende het eerste uur van het verhoor ontkent de verdachte opnieuw en met nadruk ooit bevragingen te hebben gedaan in ruil voor geld. De verbalisanten onderbreken het verhoor voor overleg van de verdachte met zijn advocaat en consulteren een politiearts, die toezegt de verdachte later die dag te zullen bezoeken. Het verhoor gaat vervolgens verder. Als de verdachte zegt dat hij op advies van zijn advocaat niet verder wil verklaren, sporen de verbalisanten hem meermalen aan om zijn verantwoordelijkheid te nemen en openheid van zaken te geven. Na een lange stilte en na meerdere weigeringen van de verbalisanten om het verhoor op een later moment voort te zetten, verklaart de verdachte dat hij de bevragingen heeft gedaan op verzoek van iemand uit het criminele circuit en dat hij daarbij €100 heeft aangenomen. Hij noemt geen namen, geeft geen inhoudelijke details (anders dan hem reeds zijn voorgehouden tijdens het verhoor) en zegt ook geen verdere achtergrondinformatie te willen verstrekken, uit vrees voor zijn eigen veiligheid en die van zijn kinderen. Het proces-verbaal van het verhoor eindigt met de melding dat de verdachte weer emotioneel is en huilt. Hij heeft zijn verklaring de volgende dag bij de rechter-commissaris herroepen.
Deze omstandigheden in onderlinge verband en samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat de op 23 januari 2020 afgelegde verklaring van de verdachte met de nodige behoedzaamheid moet worden bekeken. Omdat in het dossier enige ondersteuning voor het door de verdachte genoemde bedrag ontbreekt, moet die behoedzaamheid ertoe leiden dat de verklaring niet voor het bewijs gebruikt kan worden. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de hem ten laste gelegde (passieve) ambtelijke omkoping.
Feit 2: computervredebreuk
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. Voor een bewezenverklaring van dit feit is onder andere vereist dat de verdachte wederrechtelijk is binnengedrongen in de computersystemen. Deze wederrechtelijkheid ontbreekt, omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld welke bevragingen de verdachte feitelijk heeft verricht, en evenmin dat de bevragingen die de verdachte heeft gedaan, als niet werkgerelateerd kunnen worden beoordeeld.
Beoordeling
De vraag die moet worden beantwoord is of de verdachte de politiesystemen wederrechtelijk is binnengedrongen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
(1) Bevragingen in de privésfeer
De verdachte heeft op de terechtzitting erkend dat hij zichzelf, familie en vrienden enkele malen in de politiesystemen heeft bevraagd. Wat betreft zijn eigen gegevens diende dit volgens de verdachte om het systeem bij ict-problemen na een herstart te testen. Voor familie en vrienden heeft hij rijbewijzen opgezocht en laten zien. De verdachte heeft verklaard dit zonder verdere bijbedoelingen te hebben gedaan, uit enthousiasme voor zijn werk en om te laten zien hoe de politiesystemen werken. Hij heeft eenmaal het rijbewijs van zijn toenmalige zwager opgevraagd en aan hem gemaild. Zijn zwager was namelijk vergeten het rijbewijs mee te nemen op vakantie en hij had het nodig om een auto te huren.
Aan de juistheid van deze uitleg wordt niet getwijfeld. Wel concludeert de rechtbank daaruit dat het ging om bevragingen in de privésfeer die niet werkgerelateerd waren. Dat betekent dat de verdachte zich op die momenten wederrechtelijk in de politiesystemen bevond, zodat het verweer in zoverre wordt verworpen.
(2) Bevragingen Naam hoofdverdachte en medeverdachten
In de periode 2017 en 2018 heeft de verdachte tweemaal in het politiesysteem gezocht op Naam van Naam hoofdverdachte. Dat heeft hij erkend. Hij zou dat hebben gedaan uit nieuwsgierigheid, omdat hij op sommige momenten een “dubbel gevoel” had over de zakelijke praktijken van zijn vriend Naam hoofdverdachte. Verder is uit onderzoek gebleken dat enkele malen op het account van de verdachte bevragingen zijn gedaan naar personen die als medeverdachten in het strafrechtelijk onderzoek tegen Naam hoofdverdachte naar voren komen. De verdachte heeft hierover verklaard zich niet te kunnen herinneren of hijzelf en, zo ja, waarom hij deze bevragingen heeft gedaan.
Ten aanzien van de bevragingen van Naam hoofdverdachte acht de rechtbank bewezen dat deze niet werkgerelateerd zijn, zodat het verweer ook op dit punt wordt verworpen. Wat betreft de bevragingen van de medeverdachten van Naam hoofdverdachte kan de rechtbank, gelet op haar inleidende bewijsoverweging, niet vaststellen dat deze bevragingen niet werkgerelateerd zijn. De rechtbank zal deze bevragingen daarom niet betrekken in haar beoordeling.
(3) Overige bevragingen
Het dossier bevat een groot aantal bevragingen waarvan niet op basis van verdere mutaties of op basis van het dienstrooster kan worden vastgesteld waarom en op verzoek van wie de verdachte deze bevragingen mogelijk heeft gedaan. Hoewel de verdachte in beginsel verantwoordelijk moet worden gehouden voor alle bevragingen die op zijn account zijn gedaan, kan de rechtbank – gelet op de onder 4.1 geschetste werkwijze binnen het politiekorps – ten aanzien van deze bevragingen niet vaststellen dat ze als niet werkgerelateerd moeten worden aangemerkt. Ook deze bevragingen zal de rechtbank daarom buiten beschouwing laten.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen voor zover het ziet op bevragingen van Naam hoofdverdachte, familieleden en vrienden.
Feit 3: schending ambtsgeheim
Standpunt verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak bepleit. Voor een bewezenverklaring van dit feit moet sprake zijn van het opzettelijk schenden van een geheim, waarvan de verdachte weet of had moeten vermoeden dat hij dit geheim uit hoofde van zijn ambt verplicht was te bewaren. Volgens de verdediging is hiervan geen sprake, omdat de personen over wie de verdachte rijbewijzen heeft bevraagd tot kennisname van die gegevens niet onbevoegd waren, zoals op grond van de wetsgeschiedenis is vereist.
Ten aanzien van het zaaksdossier Naam zaaksdossier heeft de verdachte bekend dat hij in strijd met zijn geheimhoudingsplicht een kenteken heeft nagetrokken voor een kennis. Het raadplegen van de politiesystemen naar aanleiding van de melding van diefstal door die kennis was wèl werkgerelateerd, zodat deze bevraging bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde feit buiten beschouwing dient te blijven.
Beoordeling
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim, moet de rechtbank vaststellen of hij geheime informatie heeft gedeeld met derden. Het alleen opvragen van informatie voor privégebruik is gezien de wetsgeschiedenis onvoldoende om tot een bewezenverklaring van schending van het ambtsgeheim te komen. Het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (vgl. HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523).
De verdachte heeft erkend dat hij enkele malen bevragingen heeft gedaan met betrekking tot personen in zijn privéomgeving en dat deze bevragingen (in de meeste gevallen) niet werkgerelateerd waren. De rechtbank heeft dit feit onder 2 bewezen verklaard als computervredebreuk. Ten aanzien van het onder 3 te beoordelen feit is door de verdediging de vraag opgeworpen of het in het politiesysteem enkel tonen van privégegevens, zoals een rijbewijs, aan de houder van datzelfde rijbewijs, strafrechtelijk kan worden aangemerkt als een vorm van openbaarmaking en daarmee als een schending van het ambtsgeheim.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt in dat verband dat de bedoelde, elektronisch opgeslagen gegevens waren verzameld in het kader en ten behoeve van de uitvoering van de politietaak. Op deze informatie is daarom de Wet politiegegevens van toepassing. Artikel 3 van die wet houdt in dat politiegegevens niet mogen worden gebruikt als dat onverenigbaar is met het doel waarvoor ze zijn verzameld. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het hier gegevens betreft die de betrokken personen reeds bekend waren, het enkele inzage verschaffen in en bekendmaken van geregistreerde gegevens uit de politiesystemen door een opsporingsambtenaar aan een daartoe onbevoegde persoon, als een wederrechtelijke vorm van openbaarmaking moet worden aangemerkt en daarmee als een schending van het ambtsgeheim. Ditzelfde geldt voor de onder feit 2 besproken verstrekking van een kopie van het rijbewijs door de verdachte aan zijn toenmalige zwager. Het voorgaande vindt bevestiging in de in artikel 25 van de Wet Politiegegevens vastgelegde mogelijkheid om te kunnen verzoeken om inzage in de bij de politie vastgelegde gegevens. Die procedure is dus in het leven geroepen om gegevens uit de politiesystemen in te kunnen zien. Dat impliceert dat inzage op een informele wijze, zoals hier aan de orde, een wederrechtelijk karakter heeft.
De verdachte heeft erkend dat hij ingrijpende gebeurtenissen in zijn werk soms heeft gedeeld met personen in zijn privéomgeving. Enkele malen heeft hij ook werkgerelateerde informatie naar zichzelf gemaild op het account van zijn toenmalige partner, die toen ook bij de politie werkte en – anders dan de verdachte – geautoriseerd was om thuis in te loggen op haar politieaccount. De gemailde gegevens waren bedoeld voor eigen (professioneel) gebruik en zijn feitelijk niet door zijn ex-partner ingezien, aldus de verklaring van de verdachte. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in de hier bedoelde gevallen niet kan worden vastgesteld dat sprake is van wederrechtelijke openbaarmaking van geheime informatie. Deze gevallen zullen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
Ten aanzien van het zaaksdossier Naam zaaksdossier overweegt de rechtbank het volgende. Getuige Naam getuige heeft bij de politie verklaard dat hij op 17 juli 2019 de verdachte heeft opgebeld naar aanleiding van de diefstal van een aggregaat en hem heeft gevraagd een kenteken na te trekken van de mogelijke dader, om bij diens woning zelf polshoogte te kunnen nemen. De verdachte heeft erkend dat hij, zoals ook naar voren komt uit het dossier, op 18 juli 2019 aan een collega heeft gevraagd om het door Naam getuige doorgegeven kenteken na te kijken. De verdachte heeft daarbij gelogen over de werkelijke reden van zijn verzoek, en heeft na ontvangst de bij dit kenteken geregistreerde gegevens verstrekt aan Naam getuige. Bij deze terugmelding, zo blijkt uit het getapte telefoongesprek met de getuige, benadrukt de verdachte dat Naam getuige de kentekenhouder niet mag vertellen hoe hij aan zijn adres komt.
De rechtbank concludeert dat de verdachte op basis van de melding van de getuige en uit hoofde van zijn functie de hem verstrekte kentekengegevens rechtmatig heeft nagetrokken in het politiesysteem. Door zijn bevindingen vervolgens te delen met de getuige, heeft de verdachte echter zijn ambtsgeheim opzettelijk geschonden.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. Het onder 3 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen voor wat betreft het voor privégebruik (persoons)gegevens opvragen in de politiesystemen, het verstrekken van die gegevens aan een derde, het onder valse voorwendselen laten opvragen van een kenteken en het vervolgens de bevraagde gegevens telefonisch verstrekken aan een derde.
Bewezenverklaring
Feit 2: computervredebreuk, terwijl de dader vervolgens gegevens die zijn opgeslagen door middel van het geautomatiseerd werk waarin hij zich wederrechtelijk bevindt, voor zichzelf of een ander overneemt, meermalen gepleegd;
Feit 3: enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
Strafoplegging
Taakstraf voor de duur van 60 uur.
Lees hier de volledige uitspraak.