Vrijspraak voor schending geheimhoudingsplicht

Rechtbank Amsterdam 24 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:302

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het schenden van haar geheimhoudingsplicht. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.

Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.

In deze zaak bevat het dossier een belastende verklaring van de getuige. Deze getuige huurde een kamer bij verdachte en was het subject van de 126nd vordering. Tegenover de politie heeft zij verklaard dat één van de eigenaren van verdachte, de medeverdachte, tegen haar heeft gezegd dat de politie gegevens van haar had opgevraagd. Tegenover deze belastende verklaring staat de ontkennende verklaring van verdachte en de medeverdachte.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de getuige wordt ondersteund door de constatering van de verbalisanten dat de getuige kennelijk op de hoogte was van de omstandigheid dat de politie gegevens van haar bij verdachte had opgevraagd. De rechtbank deelt dat standpunt niet, omdat ook die constatering is te herleiden tot één en dezelfde bron, namelijk de getuige.

Nu het dossier geen overige bewijsmiddelen bevat, afkomstig van andere bronnen dan de voornoemde getuige, die de verklaring van deze getuige ondersteunen, is de rechtbank van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^