Vrijspraak in EVOA-zaak: goederen zijn geen afvalstoffen omdat klanten zich niet van goederen wilden of moesten ontdoen

Rechtbank Amsterdam 12 januari 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:355

Verdachte is een expediteur die zich specialiseert in het verschepen van voertuigen naar Afrika. De dagelijkse gang van zaken bestaat eruit dat een klant een voertuig aanmeldt voor verscheping naar Afrika. Verdachte begeleidt deze klant door hem te informeren over de wettelijke vereisten en de benodigde douanedocumenten. Ze biedt tegen een relatief kleine vergoeding aan om bepaalde documenten op te maken. Verdachte gaat hierbij uit van de gegevens die de klant aanlevert. Het is volgens vertegenwoordiger verdachte niet te doen, mede vanwege de beperkte vergoeding, om iedere auto en ieder voorwerp dat zich in die auto bevindt te controleren en te vergelijken met de door de klant aangeleverde informatie. Verdachte vindt dat de verantwoordelijkheid voor de juistheid van alle informatie bij de klant ligt en niet bij haar. Ze verwijst in dit verband ook naar de overeenkomst die tussen haar en de klant wordt gesloten.

De verweten handelingen

In oktober en november 2015 heeft de Douane in Amsterdam vier voertuigen gecontroleerd die verscheept zouden worden naar Nigeria. Verdachte stond als aangever van deze voertuigen op de douanedocumenten vermeld. Deze voertuigen waren volgeladen met huishoudelijke apparatuur, zoals een televisie, een koelkast, een airco, een monitor en een dvd-speler. Met deze ladingen was volgens de Douane het nodige mis. Zo waren niet alle goederen voorzien van een sticker met een serienummer, waardoor ze volgens de Douane moeten worden aangemerkt als afvalstoffen. Ook bestonden deze goederen uit gemengde materialen, waardoor ze niet onder één afvalcode vielen. De televisies bevatten bovendien gevaarlijke stoffen. Al met al heeft de Douane geconcludeerd dat de papieren die bij deze ladingen goederen hoorden niet voldeden aan de vereisten die de EVOA daaraan stelt. Dat betekent dat de goederen niet mogen worden vervoerd naar Nigeria zonder dat daarvan kennisgeving wordt gedaan en/of toestemming wordt gevraagd aan de Nigeriaanse autoriteiten. Verdachte heeft dit ook niet gedaan.

De standpunten van de officier van justitie en verdachte

De officier van justitie is van mening dat het hier afval betreft en dus dat de EVOA van toepassing is. De juridische definitie van afval is erg ruim en omdat iemand zich van deze goederen wil ontdoen, moeten deze goederen worden aangemerkt als afval, aldus de officier van justitie. Als expediteur is verdachte juridisch verantwoordelijk voor de naleving van de EVOA, waardoor het ten laste gelegde kan worden bewezen.

Verdachte is een andere mening aangedaan. Het zijn in dit geval goederen die iemand verscheept naar bijvoorbeeld zijn partner of een school in een ander land. Volgens de klanten werken de goederen naar behoren en hebben die, zeker in Afrika, nog een behoorlijke economische waarde. Volgens verdachte gaat het hier dus absoluut niet om afval. Verdachte is bovendien slechts expediteur. Het is voor haar niet te doen om ieder voertuig volledig te controleren.

Het beoordelingskader

De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of in dit geval sprake is van afvalstoffen. De rechtbank stelt voorop dat de juridische definitie van afvalstof zeer ruim is, zoals blijkt uit de toepasselijke wetgeving. Uiteindelijk komt men via de EVOA en de oude richtlijn voor afvalstoffen (Richtlijn 2006/12/EG) bij de nieuwste Kaderrichtlijn afvalstoffen (Richtlijn 2008/98/EG). Volgens artikel 3 van deze Kaderrichtlijn afvalstoffen wordt onder een afvalstof verstaan: ‘elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen’. Voor de vraag wat het betekent om zich van een voorwerp te ontdoen kijkt de rechtbank naar wat andere rechterlijke instanties hierover hebben gezegd.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) heeft op 12 december 2013 een arrest gewezen waarin vragen zijn beantwoord van de rechtbank Rotterdam over de gevallen waarin een goed moet worden aangemerkt als een afvalstof.1 Het ging in die zaak om een partij diesel, die vermengd was geraakt met een andere stof, waardoor de Belgische koper deze niet meer wilde afnemen, en de partij naar de verkoper in Nederland werd geretourneerd. De vraag was, of de partij vermengde diesel ten tijde van het terug vervoeren als afvalstof moest worden aangemerkt. Het HvJ heeft in deze uitspraak aandachtspunten gegeven die de rechter kan betrekken in zijn oordeel of er sprake is van een afvalstof.

Het HvJ stelt voorop dat de doelstelling van milieuwetgeving, de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, altijd gewaarborgd moet worden (ro. 31 en 32). Dat een stof op een Europese lijst met afvalstoffen staat, kan een aanwijzing zijn dat het een afvalstof is, maar dat is niet doorslaggevend (ro. 36). Doorslaggevend is of de houder zich ervan ontdoet, wil ontdoen of moet ontdoen (ro. 37). Bij de uitleg van het begrip ‘zich ontdoen’ moet rekening worden gehouden met de doelstelling van de Europese milieuwetgeving, de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Dit leidt ertoe dat dit begrip niet beperkt mag worden uitgelegd (ro. 38). Het zich ontdoen van een stof omvat zowel de verwijdering als de nuttige toepassing van een stof (ro. 39). Dat een stof voor de houder geen nut (meer) heeft, kan een aanwijzing zijn dat hij zich ervan ontdoet of wil ontdoen, maar dat is niet doorslaggevend (ro. 41). In deze zaak concludeert het HvJ dat de diesel voor de Belgische koper vanwege vermenging met een andere stof weliswaar geen nut meer had, maar dat het retourneren aan de Nederlandse verkoper werd gedaan met het doel om de koopprijs terug te krijgen. Volgens het HvJ heeft de koper de diesel dan ook niet willen verwijderen of nuttig willen toepassen, en heeft zij zich daarvan dus niet willen ontdoen. Daar komt bij dat het risico op nadelige gevolgen voor het milieu laag was, mede vanwege de aanzienlijke marktwaarde van deze diesel (ro. 46). Vervolgens beantwoordt het HvJ de vraag of de Nederlandse verkoper zich van de diesel zou (willen) ontdoen. Dat een stof economische waarde heeft of kan worden hergebruikt, is een aanwijzing dat geen sprake is van een afvalstof, maar dat is niet doorslaggevend (ro. 49-50). Dat de handel in dit soort stoffen in het algemeen niet wordt gezien als de handel in afvalstoffen, is ook een aanwijzing dat geen sprake is van een afvalstof, maar ook dat is niet doorslaggevend (ro. 51). Het HvJ vindt in deze zaak doorslaggevend dat de verkoper de diesel heeft teruggenomen met het doel om deze diesel terug te brengen op de markt (ro. 52). Er is immers geen sprake van een afvalstof in situaties waarin het hergebruik van een stof niet slechts mogelijk, maar zeker is (ro. 53). Diesel die onbedoeld vermengd is geraakt met een andere stof en geretourneerd aan de verkoper is dan ook geen afvalstof, als de verkoper daadwerkelijk voornemens is deze diesel terug te brengen op de markt (ro. 54).

De Hoge Raad

De Hoge Raad heeft op 3 december 2013, dus nog voor de uitspraak van het HvJ, een oordeel gegeven over de uitleg van het begrip ‘afvalstof’.

Het gerechtshof in Den Haag had huishoudelijke apparatuur uit een container niet aangemerkt als afvalstof, omdat geen sprake was van productie- of consumptieresiduen of van afgedankte versleten tweedehands goederen, maar van (nagenoeg) nieuwe producten, die in het land van bestemming zonder voorafgaande wijziging in de aard, samenstelling en vorm, en zonder bewerking konden worden gebruikt. Volgens het hof doet daaraan niet af dat er bij een deel van de goederen een kleine reparatie nodig was. Het hof heeft verder geoordeeld dat van een last waarvan de houder zich wilde ontdoen bij deze producten geen sprake was en daarbij in het bijzonder van belang geacht dat de producten nog een substantiële, positieve marktwaarde hadden en het niet ging om producten die voor geen enkel ander gebruik dan verwijdering in aanmerking kwamen (ro. 2.6.1.).

De Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd, omdat het hof niet heeft vastgesteld of de houders zich van de apparaten hebben ontdaan of willen ontdoen. Daarmee heeft het hof het begrip afvalstof te beperkt toegepast, omdat een apparaat nu eenmaal een afvalstof is als een houder zich daarvan ontdoet of wil ontdoen, ongeacht of het apparaat een substantiële waarde heeft in het economisch verkeer, op zichzelf voor hergebruik geschikt is of niet afgedankt en niet versleten is. De vaststelling dat de producten onmiddellijk konden worden hergebruikt is volgens de Hoge Raad ook niet begrijpelijk, omdat het gerechtshof ook heeft vastgesteld dat sommige apparaten defect waren en niet heeft onderzocht of de producten zullen worden hergebruikt zonder dat een voorbehandeling nodig is (ro. 2.6.2.).

Op 29 maart 2016 heeft de Hoge Raad een cassatieberoep verworpen. Het hof had in die zaak onder vergelijkbare omstandigheden als in de zaak uit 2013 geoordeeld dat elektronische apparaten afvalstoffen waren. De Hoge Raad heeft dit oordeel zonder motivering in stand gelaten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

De hiervoor genoemde uitspraak van het HvJ is toegepast door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) in een uitspraak van 3 februari 2016. In deze zaak werden elektronische apparaten, die afkomstig waren uit winkelvoorraden en die waren geretourneerd door kopers, vervoerd naar Tanzania. De ABRvS heeft in deze uitspraak vastgesteld dat een deel van de apparatuur nieuw was en een deel tweedehands (ro. 4.4.). Hoewel enkele apparaten niet meer werkten en niet konden worden gerepareerd, is voldoende vast komen te staan dat de partij apparaten als geheel nog bruikbaar was, zonder dat het vooraf nog enige bewerking moest ondergaan. De apparatuur had ook nog economische waarde. Het vervoer van de apparaten door de betrokkene werd door de ABRvS beoordeeld als voortzetting van een distributieproces en niet van het zich ontdoen van die apparaten (ro. 4.5.). De apparatuur werd daarom niet aangemerkt als afvalstof.

De beoordeling door de rechtbank

Voor de vraag of de goederen waar het hier om gaat afvalstoffen zijn is van doorslaggevend belang of de klanten van verdachte zich, via verdachte, van deze goederen wilden of moesten ontdoen. De rechtbank is van oordeel dat dit niet zo is en dat er dus geen sprake is van afvalstoffen.

In de vier zaken die hier spelen ging het steeds om kleine hoeveelheden huishoudelijke elektronische goederen, die waren geplaatst in te vervoeren voertuigen. Het waren tweedehands artikelen, die bijvoorbeeld waren aangeschaft bij kringloopwinkels. De klanten van verdachte hebben verklaard dat de goederen naar Nigeria werden verscheept om daar te worden gebruikt door bijvoorbeeld familieleden of een school. Voor zover de klanten van verdachte niet zijn gehoord ligt het, gelet op de verklaringen van de wel gehoorde klanten en de verklaring die namens verdachte ter zitting is afgelegd, in de rede dat de bestemming soortgelijk was. Het gaat om gangbare goederen, die ieder persoon in zijn dagelijkse leven gebruikt. Uit de aanwezige testrapporten is gebleken dat de goederen nog (goed) werkten. De goederen hadden dan ook nog economische waarde, zowel in Nederland als in Nigeria. De rechtbank begrijpt dat de klanten van verdachte deze verscheping zagen als een verhuizing van inboedel en niet als het vervoeren van afval. Dit is ook de opvatting van vertegenwoordiger verdachte en vertegenwoordiger verdachte , zoals op de zitting is gebleken. De goederen werden door de klanten van verdachte kennelijk als nuttig beschouwd. Dit is een belangrijke aanwijzing dat de klanten van verdachte zich niet van deze goederen wilden ontdoen.

De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de goederen geschikt waren en bestemd waren voor onmiddellijk hergebruik op de plaats van bestemming. De Kaderrichtlijn afvalstoffen definieert hergebruik als een handeling waarbij producten die geen afvalstoffen zijn, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren bedoeld. Daarvan is in deze zaak sprake, wat een sterke contra-indicatie is om de goederen als afvalstoffen aan te merken. De klanten van verdachte waren daadwerkelijk voornemens om deze goederen te laten hergebruiken in Nigeria, zonder dat daar reparatie of recycling voor nodig was.

Uit het dossier blijkt bovendien op geen enkele manier van enige dreiging voor aantasting of het in het gevaar brengen van het milieu, of de gezondheid van de mens als gevolg van de verscheping van deze goederen door de klanten van verdachte. Van nadelige gevolgen voor het milieu is in deze zaak dan ook geen sprake, zodat dit niet een zelfstandige reden is om de EVOA op dit vervoer van toepassing te verklaren.

De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de klanten van verdachte zich niet, via verdachte, van de goederen hebben willen ontdoen. Uit het dossier blijkt evenmin dat de klanten zich, via verdachte, van deze goederen moesten ontdoen. Integendeel, de goederen zijn speciaal voor dit transport aangeschaft en het betreffen geenszins verboden goederen. Gelet hierop is geen sprake van afvalstoffen.

Door de officier van justitie is betoogd dat de goederen mede als afvalstof moeten worden aangemerkt, omdat het gaat om tweedehands goederen, waar de vorige eigenaar zich van heeft ontdaan, bijvoorbeeld door deze naar de kringloopwinkel te brengen, waar ze dan later door een klant van verdachte zijn gekocht. Voor de vraag of de houder zich van het voorwerp wil, of moet ontdoen, gaat het naar het oordeel van de rechtbank echter om de intentie dan wel verplichting van de houder (dat wil zeggen: degene die het voorwerp in zijn bezit heeft) op het moment dat hem, of een ander, het verwijt wordt gemaakt de afvalstoffenwetgeving te hebben overtreden. In de vier zaken waar het hier om gaat, waren de houders steeds de klanten van verdachte, en niet de vorige eigenaars van de te verschepen goederen.

Nu de rechtbank tot de conclusie komt dat de goederen in deze zaak niet aangemerkt worden al afvalstoffen, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verdachte in zijn positie als expediteur (strafrechtelijk) verantwoordelijk is voor het toepassen en naleven van de EVOA.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^