Ontbrekende overtuiging: Vrijspraak van poging tot oplichting kredietverstrekkers, valsheid in geschrift en doen van valse aangifte

Rechtbank Amsterdam 5 april 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5238

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij naam bedrijf 1 en naam bedrijf 2 heeft geprobeerd op te lichten door een lening aan te vragen en daarbij aan genoemde kredietverstrekkers een valse salarisspecificatie en vervalst bankafschrift te doen toekomen (feit 1 en 2). Het doen toekomen van de valse salarisspecificatie en het vervalste bankafschrift is daarnaast als het gebruik maken van valse geschriften als bedoeld in artikel 225, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht (feit 3) ten laste gelegd. Verdachte ontkent zich aan voormelde feiten te hebben schuldig gemaakt en stelt dat een ander op haar naam de desbetreffende kredietaanvragen moet hebben gedaan. Verdachte heeft in dat verband bij de politie aangifte gedaan van diefstal van haar laptop, iPhone 5c en een bankpas. Onder feit 4 wordt verdachte verweten dat zij een valse aangifte heeft gedaan.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat verdachte voor de haar ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.

Verdachte ontkent de beschuldigingen ten stelligste en heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat haar laptop, iPhone en bankpas in de periode van 5 augustus 2015 tot en met 11 augustus 2015 zijn gestolen en dat dus een ander op haar naam en met gebruikmaking van voornoemde goederen de kredietaanvragen moet hebben gedaan. Zij heeft verder verklaard dat de goederen mogelijk op 5 augustus 2015 zijn weggenomen tijdens een feestje in de woning waar zij destijds woonde. Ter terechtzitting heeft zij benadrukt dat dit slechts een vermoeden is. Verdachte weet niet zeker wanneer de desbetreffende goederen precies zijn weggenomen.

De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting nog een ander scenario geschetst. Zij heeft betoogd dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in één huis woonde met haar zus en haar twee zoontjes, maar dat ook de ex-partner van verdachte toegang tot de woning had, zodat niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte – iemand die toegang had tot de laptop en de persoonlijke bescheiden van verdachte – op haar naam de kredietaanvragen heeft gedaan.

De rechtbank is van oordeel dat voormelde alternatieve scenario’s niet in voldoende mate worden weerlegd door de zich in het dossier bevindende onderzoeksresultaten, zodat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde kredietaanvragen heeft gedaan. Ook kan naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat verdachte een valse aangifte heeft gedaan.

De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting een consistente verklaring heeft afgelegd. Het politieonderzoek heeft zich na het doen van aangifte van diefstal door verdachte vervolgens geconcentreerd op 5 augustus 2015 als de datum waarop onder meer de laptop en pinpas van verdachte zouden zijn weggenomen (om aan te tonen dat verdachte niet de waarheid sprak). Ook de officier van justitie heeft zich in haar requisitoir, met verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen (pagina 69 tot en met 72 van het dossier), op die datum geconcentreerd. Hiermee is echter miskend dat verdachte heeft verklaard dat zij slechts vermoedde dat de goederen op die datum zijn weggenomen. Het laat onverlet dat de goederen mogelijk door een ander zijn gebruikt om een kredietaanvraag mee te doen en op een later moment zijn weggenomen.

De officier van justitie heeft ten aanzien van het doen van valse aangifte door verdachte ook aangevoerd dat verdachte pas aangifte is gaan doen nadat zij door naam bedrijf 2 was geconfronteerd met de fraude. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat in het proces-verbaal van aangifte namens naam bedrijf 2 van 11 oktober 2015 (pagina 16 van het dossier) staat dat verdachte telefonisch door naam bedrijf 2 is benaderd en dat zij toen van verdachte heeft vernomen dat verdachte aangifte had gedaan bij de politie van diefstal van een bankpas en laptop terwijl verdachte op 12 augustus 2015 om 11.55 uur aangifte heeft gedaan en toen heeft verklaard dat zij op die dag omstreeks door 09.00 uur door naam bedrijf 2 werd gebeld en zij toen heeft meegedeeld dat zij aangifte bij de politie zou gaan doen (pagina 47 en 48 van het dossier). De rechtbank merkt op dat in de schriftelijke aangifte van 7 oktober 2015 die namens naam bedrijf 2 is gedaan (pagina 21 van het dossier), die in het proces-verbaal van aangifte is verwerkt, alleen staat dat er op 12 augustus 2015 telefonisch contact heeft plaatsgevonden met verdachte, maar niet op welk moment van de dag dat was. In de desbetreffende aangifte staat ook niet dat naam bedrijf 2 van verdachte heeft vernomen dat zij bij de politie aangifte van diefstal had gedaan. Uit de aangifte van verdachte komt naar voren dat zij op 11 augustus 2015 contact heeft opgenomen met de ING omdat zij niet meer kon pinnen, dat zij toen te horen heeft gekregen dat er frauduleuze handelingen met haar betaalrekeningen hadden plaatsgevonden en dat zij de volgende dag nadat zij ’s ochtends vroeg door naam bedrijf 2 was gebeld heeft gezegd dat zij opnieuw contact zou opnemen met de ING en aangifte zou gaan doen. De stelling van de officier van justitie dat verdachte pas aangifte is gaan doen nadat naam bedrijf 2 contact met verdachte had opgenomen, vindt dus geen steun in de aangifte van naam bedrijf 2.

Nu de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft gekregen dat verdachte zich aan de haar ten laste gelegde feiten heeft schuldig gemaakt, zal zij daarvan worden vrijgesproken.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

Print Friendly and PDF ^