Wanneer sprake van leveren van zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage aan oplichtingen dat deze zijn medegepleegd?
/Hoge Raad 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1136
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr en met een proeftijd van twee jaren, wegens
Feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Feit 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair: medeplegen van oplichting
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdediging aangevoerd – kort samengevat – dat de bijdrage van de verdachte aan de bewezenverklaarde feiten slechts hierin bestond dat hij de eigenaar dan wel chauffeur van de auto’s was waarmee [getuige] , [betrokkene 2] en de gehuurde apparatuur zouden zijn vervoerd. Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat de verdachte in de winkels is geweest van de mensen die zijn opgelicht, noch kan hem een andere bijdrage aan de tenlastegelegde feiten dan het zojuist genoemde vervoer worden toegeschreven.1
De bewezenverklaring steunt op de volgende (van de rechtbank overgenomen, maar deels aangepaste) overwegingen, zoals genoemd in het arrest van het hof:
“De rechtbank merkt allereerst op dat bij de feiten 2 tot en met 7 en feit 9 telkens sprake is van de huur van soortgelijke (DJ-)apparatuur en dat telkens voorafgaand aan de huur telefonisch contact is gelegd met de verhuurder, waarna een bevestiging per e-mail is verzonden met daarin de door de verhuurder gevraagde gegevens. De gebruikte e-mailadressen zijn veelal kort voor de huur aangemaakt op het IP-adres [...] . behorend bij [a-straat 1] te Almere. Het IP-adres is via een open wifi verbinding zonder wachtwoordbeveiliging te bereiken vanaf [a-straat 2] te Almere, het adres van [medeverdachte] . Daarnaast is voor het ophalen van de apparatuur gebruik gemaakt van een auto met [kenteken 1] van verdachte [verdachte] , van een auto met [kenteken 2] van de vader van [verdachte] die tevens door verdachte gebruikt wordt en van een huurauto die op naam van [verdachte] en [medeverdachte] is gehuurd. Voorts is in alle gevallen de gehuurde apparatuur niet retour gebracht na afloop van de huurperiode.
De rechtbank komt voor alle hierna besproken feiten tot een bewezenverklaring, ook ten aanzien van verdachte. De rechtbank baseert deze bewezenverklaring op de inhoud van de telkens per feit opgenomen bewijsmiddelen, die naar het oordeel van de rechtbank, zeker gelet ook op het gegeven dat daaruit betrokkenheid van verdachte bij meerdere gelijksoortige feiten blijkt, nadrukkelijk vragen om een uitleg van verdachte, terwijl verdachte die door zijn consequente beroep op zijn zwijgrecht niet heeft verschaft.
Uit de hierna per feit opgenomen bewijsmiddelen, ieder voor het feit waarop ze betrekking hebben, maar ook in onderling verband en in onderlinge samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat er in alle gevallen sprake is geweest van een werkwijze waarbij voor een korte periode (DJ)apparatuur werd gehuurd, die daarna echter niet werd teruggebracht. Telkens werd daarbij aangegeven dat de apparatuur nodig was voor een feest en werden door of namens de daadwerkelijke huurders (verdachte en zijn medeverdachte(n)) identiteits- en/of adresgegevens opgegeven die niet van hen waren. Ook de voor het aangaan van de huurovereenkomst gebruikte e-mailadressen waren niet van verdachte en zijn mede- verdachte(n). In een aantal gevallen identificeerde de feitelijke huurder zich met een identiteitsbewijs dat niet van hem of haar was. Door op deze wijze gebruik te maken dan wel te laten maken van dergelijke gegevens en informatie zijn de betreffende bedrijven en de betrokken personen telkens op het verkeerde been gezet bij het aangaan van de huurovereenkomsten. Deze handelwijze is te typeren als oplichting, zodat de navolgende bewijsmiddelen moeten worden begrepen als telkens bewijs voor het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 tot en met 5 is daarbij telkens ook sprake van medeplegen, omdat verdachte en zijn medeverdachte(n) ieder hun eigen noodzakelijke rol hebben gehad in de uitvoering van het delict, zodat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. (…)”
Middel
Het eerste middel klaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen van de onder 2 primair, 3 primair, 4 primair en 5 primair bewezenverklaarde feiten, dan wel over ‘s hofs verwerping van het hieromtrent namens de verdediging gevoerde verweer.
In de kern klaagt het middel dat geen sprake was van medeplegen, hoogstens van handelingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht. Uit de bewijsvoering van het hof kan immers niet méér worden afgeleid dan dat de verdachte verantwoordelijk was voor het vervoer naar en van de opgelichte huurbedrijven. Die bewijsvoering ontbeert volgens de steller van het middel een omschrijving van de rol van de verdachte en de betekenis daarvan voor het bewezenverklaarde medeplegen van oplichting. Aangezien uit de bewijsvoering de ‘gezamenlijke uitvoering’ van de bewezenverklaarde feiten niet blijkt en het hof heeft nagelaten (nader) te motiveren waaruit de eventuele ‘wezenlijke bijdrage’ aan die feiten dan wel bestond, is ’s hofs oordeel hieromtrent onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende met redenen omkleed, aldus het middel. Voorts is ’s hofs overweging dat ‘gelet ook op het gegeven dat daaruit [uit de bewijsmiddelen, D.P] betrokkenheid van de verdachte bij meerdere gelijksoortige feiten blijkt, nadrukkelijk vragen om een uitleg van verdachte, terwijl verdachte die door zijn consequente beroep op zijn zwijgrecht niet heeft verschaft’, gezien verdachtes proceshouding en hetgeen namens de verdediging is aangevoerd onjuist. Tot slot klaagt het middel over de redengevendheid van de bewijsmiddelen 2 en 3, alsmede over de motivering van de bewezenverklaring van het onder 5 primair bewezenverklaarde feit.
Beoordeling Hoge Raad
Blijkens zijn hiervoor weergegeven overwegingen heeft het Hof voor zijn oordeel dat sprake is van het onder 2 tot en met 5 bewezenverklaarde medeplegen van oplichting in het bijzonder in aanmerking genomen dat de verdachte de auto heeft bestuurd waarmee de in de bewezenverklaring bedoelde apparatuur is opgehaald door de medeverdachte [medeverdachte] . Deze omstandigheid is echter, mede in het licht van hetgeen het Hof heeft vastgesteld omtrent de gang van zaken bij de oplichtingen en de rol van de medeverdachte [medeverdachte] daarbij, niet zonder meer voldoende om te kunnen aannemen dat de verdachte een zodanige intellectuele en/of materiële bijdrage heeft geleverd aan de bewezenverklaarde oplichtingen dat hij deze heeft medegepleegd. Nu dat medeplegen ook overigens niet uit de bewijsvoering volgt, is de bewezenverklaring in zoverre niet toereikend gemotiveerd.
Het middel slaagt.
Lees hier de volledige uitspraak.