Witwassen geldbedrag onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf?
/Hoge Raad 11 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2294
Bij arrest van 24 juni 2015 heeft het Gerechtshof Amsterdam het vonnis van de Rechtbank Haarlem van 18 oktober 2012 bevestigd met aanpassing van gronden, behalve ten aanzien van de strafoplegging. Dat betekent dat de verdachte wegens (1) witwassen en (2) voorwerpen en gegevens voorhanden hebben, wetende dat zij bestemd zijn tot het plegen van enig in artikel 232, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest.
Middel
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het onder 1 bewezenverklaarde "witwassen" oplevert.
Het middel doet een beroep op de rechtspraak van de Hoge Raad over het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van witwassen, in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. Deze rechtsregels hebben betrekking op het geval dat de verdachte voorwerpen heeft verworven of voorhanden heeft gehad, terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen onmiddellijk afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.
Beoordeling Hoge Raad
Het middel doet een beroep op rechtspraak van de Hoge Raad over in het bijzonder het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen. Die rechtspraak komt er - kort gezegd - op neer dat in zulke gevallen bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld-)witwassen in die zin dat dan uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts heeft verworven of voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. met verdere verwijzingen HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:150, NJ 2013/515, rov. 6.4.1, 6.4.2 en 6.5.)
Kennelijk heeft het Hof met betrekking tot de criminele herkomst niet aannemelijk geacht dat het betrokken geldbedrag "onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig" was. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch uit de aan dat proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen blijkt dat door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, terwijl uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering en het onder 2 bewezenverklaarde evenmin rechtstreeks voortvloeit dat het geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf.Dat betekent dat voormelde nadere motiveringseisen in de onderhavige zaak niet van toepassing zijn. Het oordeel van het Hof dat het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als witwassen, geeft derhalve niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.Het middel faalt.
Conclusie AG: contrair
Uit de bewijsvoering in de onderhavige zaak volgt dat er sprake is van een rechtstreeks verband tussen de gelden en het door de verdachte, al dan niet met een of meer anderen, begane skimmen waarop de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde betrekking heeft. Onder 2 is immers bewezen verklaard dat het ging om voor skimmen geschikte spullen en het hof heeft een verband gelegd tussen de skimming in Argentinië, het aldaar buit gemaakte geld, en verdachtes aanwezigheid in dat land in die periode. De verdachte droeg de criminele eigen opbrengst in contanten bij zich, terwijl hij via het vliegverkeer op Schiphol met zijn, kort gezegd, kennelijk voor skimmen bestemde goederen internationaal op doorreis was. Deze wijze van vervoer van contant geld kan bepaaldelijk te denken geven over de herkomst van de gelden en zonder meer een vermoeden van witwassen opleveren, maar wijst er niet op dat de gedragingen van de verdachte ook kennelijk gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden. In de kern bezien is ook bij een dergelijke wijze van vervoer feitelijk sprake van het voorhanden hebben van het geld; niet van het verhullen van de herkomst. Hierbij kan een vergelijking worden gemaakt met het verstoppen van geld in huis, het met zich voeren van geld in een schoudertas en daarmee de woning verlaten en het vervoer van contanten per auto: die enkele gedragingen leveren niet het in art. 420 lid 1 onder a Sr bedoelde verhullen op.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.