Witwassen: (kort) voorhanden hebben
/Hoge Raad 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2009
Feiten
Namens de verdachte is cassatieberoep ingesteld tegen een op 26 januari 2012 uitgesproken arrest van het Gerechtshof Amsterdam. Blijkens de akte is het cassatieberoep beperkt tot de veroordeling ter zake van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit. Ter zake van dat als “witwassen” aangemerkte feit is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte hebben mr. G.A. Jansen en mr. Th.O.M. Dieben, beiden advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Middel
Het eerste middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat het voorhanden hebben van een auto en de daarbij behorende kentekenpapieren gedurende maximaal 1 tot 1,5 minuut, onder de door het Hof vastgestelde omstandigheden, kan worden aangemerkt als "voorhanden hebben" in de zin van art. 420bis Sr van een onjuiste rechtsopvatting getuigt dan wel onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is. Het middel klaagt er voorts over dat het bewezenverklaarde is gekwalificeerd als witwassen in de zin van art. 420bis Sr zonder dat het Hof heeft vastgesteld dat het voorhanden hebben van die auto heeft bijgedragen aan verbergen of verhullen van de criminele herkomst.
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte nadat hij van de medeverdachte hoorde dat de auto die hij, verdachte, bestuurde, was gestolen, met deze auto nog een minuut à anderhalve minuut is doorgereden. Het oordeel van het Hof dat de verdachte over de auto en het bijbehorende kentekenbewijs een zodanige feitelijke zeggenschap had dat hij die voorwerpen in de zin van art. 420bis Sr "voorhanden heeft gehad", geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Voor zover het middel klaagt dat het voorhanden hebben van de voorwerpen door de verdachte niet heeft bijgedragen aan het verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen en dat het bewezenverklaarde daarom op grond van regels uit recente rechtspraak van de Hoge Raad niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, miskent het dat deze rechtspraak alleen betrekking heeft op het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen terwijl aannemelijk is dat die voorwerpen afkomstig zijn uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2002).
Het middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak