Witwassen: niet geloofwaardige verklaringen van verdachte over de herkomst van geldbedragen. Conclusie AG: contrair.
/Hoge Raad 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1500 Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezen verklaard dat hij tezamen met zijn echtgenote de beschikking heeft gehad over grote geldbedragen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 257.876,51. Verdachte is bij arrest van 8 mei 2013 door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden wegens medeplegen gewoontewitwassen.
In zijn arrest heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte en zijn echtgenote geen inkomsten in Nederland hebben gehad die het voorhanden hebben van dergelijke grote geldbedragen kunnen verklaren en dat de verdachte geen aannemelijke verklaring voor de bedragen heeft gegeven. Aan de verklaringen die de verdachte voor het geld heeft gegeven heeft het hof uitdrukkelijk geen geloof gehecht:
- een erfenis van de vader van de verdachte terwijl over het sterfjaar en over de inhoud van de erfenis wisselend werd verklaard als te bestaan uit een stuk grond, geld, een drukkerij, dan wel huizen;
- tegenstrijdige verklaringen over inkomsten uit restaurants in Nigeria.
Hierbij komt dat de verdachte de gestelde legale inkomsten niet heeft opgegeven aan de Belastingdienst en de verdachte – integendeel – een zeer klein bedrag aan belastingen heeft betaald in Nigeria dat in geen verhouding staat tot de door de verdachte gestelde Nigeriaanse inkomsten. Gelet op alle omstandigheden, “de hoogte van de geldbedragen en nu verdachte naar het oordeel van het hof geen aannemelijke verklaring hiervoor heeft gegeven, kunnen deze geldbedragen naar het oordeel van het hof niet anders dan – middellijk dan wel onmiddellijk – afkomstig zijn van enig misdrijf.”
Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft namens verdachte twee middelen van cassatie voorgesteld.
Middel
Het eerste middel klaagt dat uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte wist dat de voorwerpen die hij heeft witgewassen van enig misdrijf afkomstig waren.
Beoordeling Hoge Raad
Dat geldbedragen die een verdachte voorhanden heeft gehad "uit enig misdrijf afkomstig" zijn, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie bewijs bij te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456).
In de onderhavige zaak heeft het Hof klaarblijkelijk geoordeeld dat de in de bewijsmiddelen vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van witwassen rechtvaardigen en dat, gelet daarop, van de verdachte mocht worden verlangd dat hij een verklaring gaf voor de herkomst van het geld. Aldus heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de bewijslast van het tenlastegelegde bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf".
Het Hof heeft voorts geoordeeld dat de verdachte over de door hem gestelde herkomst van de geldbedragen, waarnaar nader onderzoek is gedaan, wisselende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en dat die verklaringen niet geloofwaardig zijn. In aanmerking genomen hetgeen het Hof in daaromtrent heeft overwogen, is dat oordeel niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
Conclusie AG: contrair
6. Bij de beoordeling van het middel moet voorop worden gesteld dat het hof van de verdachte mocht verlangen dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de grote geldbedragen waarover hij tezamen met zijn echtgenote de beschikking heeft gehad omdat hij tezamen met zijn echtgenote in Nederland geen inkomsten heeft gehad die het voorhanden hebben van dergelijke grote geldbedragen kunnen verklaren. Deze omstandigheid leidt er echter niet toe dat het vervolgens aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.1
7. De vraag is echter of het oordeel van het hof begrijpelijk is voor zover hof het geen geloof heeft gehecht aan de verklaringen van de verdachte. Ik meen dat het oordeel niet zonder meer begrijpelijk is, omdat het hof te hoge eisen stelt aan de consistentie waarmee mensen redelijkerwijs kunnen verklaren in het algemeen en aan de uit Nigeria afkomstige (analfabete) verdachte in het bijzonder. Waar het op neerkomt is dat de inconsistenties waarop het hof wijst, naar mijn mening onvoldoende zijn om geen geloof te hechten aan de verklaringen die de verdachte voor het geld heeft gegeven. Hierbij ben ik me ervan bewust dat dit een overwegend feitelijk oordeel van de rechter betreft, maar de motivering daarvan kan wel op haar begrijpelijkheid worden getoetst.
8. Om een en ander uiteen te zetten is het noodzakelijk de vrij uitvoerige en gedetailleerde overwegingen van het hof hier weer te geven. Het gaat mij vooral om de (inhoud van de) erfenis en de inkomsten die de verdachte uit meerdere restaurants zou hebben genoten.
“ii. De omstandigheid dat zowel over de inhoud van een gestelde erfenis als over de datum van overlijden van de vader van verdachte wisselend en tegenstrijdig is verklaard door zowel verdachte als hierover gehoorde getuigen.
Ten aanzien van de datum van overlijden van de vader van verdachte wijst het hof in dit verband op de verklaringen van:
- de echtgenote van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 28 december 2010, inhoudende dat de vader van verdachte in de periode 1995 tot 1998 is overleden; (proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris te Breda d.d. 28 december 2010)
- verdachte bij de politie d.d. 14 april 2009, inhoudende dat zijn vader in 1999 is overleden; (Zaaksdossier C 4/1, pagina 738)
- de broer van verdachte, [betrokkene 1] tijdens zijn verhoor in Nigeria door de rechter-commissaris d.d. 29 mei 2012, inhoudende dat zijn vader pas in 2001 is overleden, (proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 29 mei 2012)
Ten aanzien van inhoud van de gestelde erfenis wijst het hof in dit verband op:
- de verklaring van verdachte bij de politie d.d. 14 april 2009, inhoudende dat zijn vader een stuk grond en geld heeft nagelaten; (Zaaksdossier C 4/1, pagina 738).
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank d.d. 18 februari 2010, inhoudende dat hij in het bezit is geraakt van een drukkerij en een privébedrijf, waarbij ook zijn vader betrokken is geweest. Tevens zou hij een stuk land hebben gekocht; (Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 18 februari 2010)
- het tijdens de procedure in hoger beroep op de terechtzitting van 10 augustus 2010 overgelegde geschrift met als opschrift 'Sworn Affidavit ' d.d. 18 augustus 2009 afkomstig van de broer van verdachte, [betrokkene 1]. De broer van verdachte stelt in dit geschrift dat zijn vader huizen en geld op de bank heeft achtergelaten aan zijn kinderen. [betrokkene 1] spreekt dan over bedrijven noch over grond; ('Sworn Affidavit ', aangehecht aan het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 10 augustus 2010)
- de verklaring van de broer van verdachte, [betrokkene 1] tijdens zijn verhoor in Nigeria door de rechter-commissaris d.d. 29 mei 2012, inhoudende dat zijn vader een groot stuk land, een drukkerij, geld en huizen aan zijn kinderen heeft nagelaten; (Proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 29 mei 2012).
- het tijdens de procedure in hoger beroep op de ter terechtzitting d.d. 14 november 2012 overgelegde geschrift d.d. 12 december 1996 met als opschrift "This is last Will and Testament of [betrokkene 2]". In dit stuk is vermeld dat de vader van verdachte aan zijn drie kinderen, negen te onderscheiden landerijen - met een aanduiding van de locatie waaruit is af te leiden dat deze niet aangrenzend zijn - een drukkerij, giraal geld van vier bankrekeningen en aandelen heeft nagelaten (geschrift d.d. 12 december 1996 met als opschrift "This is last Will and Testament of [betrokkene 2], aangehecht aan het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 14 november 2012).
Gelet op deze wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen zowel ten aanzien van de inhoud van de erfenis als de datum van overlijden van de vader van verdachte, hecht het hof geen geloof aan de gestelde geërfde vermogensbestanddelen door het overlijden van de vader van verdachte en het ter onderbouwing overgelegde testament.
iii. De omstandigheid dat verdachte en zijn echtgenote over de gestelde inkomsten uit Nigeriaanse restaurants wisselend en tegenstrijdig hebben verklaard. Het hof wijst in dit verband op:
- de verklaring van verdachte bij de politie d.d. 19 maart 2009, inhoudende dat hij vijf restaurants had, waarmee hij gemiddeld € 500,- per dag verdiende. (Zaaksdossier C 4/1, pagina 727).
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank d.d. 18 februari 2010, inhoudende dat hij geen groot inkomen verdiende uit de Nigeriaanse restaurants. Hij verdiende zo'n € 100,- tot € 120,- per dag uit de restaurants. (Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 18 februari 2010).
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 14 november 2012. Op deze zitting is verdachte geconfronteerd met het feit dat hij tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 20 december 2010 als getuige in de zaak van zijn echtgenote heeft verklaard dat hij € 500,- per restaurant per dag verdiende, hetgeen op jaarbasis zou betekenen dat hij meer dan € 900.000,- aan inkomsten uit' zijn restaurants zou ontvangen. Verdachte verklaart dan dat hij ongeveer € 100,- per restaurant per dag verdiende. (Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 14 november 2012).
- de als jaaroverzichten aangeduide geschriften over 2007 en 2008 die de verdediging bij brief van 10 augustus 2010 heeft overgelegd (als productie 4 gevoegd bij voornoemde brief). Verdachte is in staat gesteld om aan de hand van de gestelde jaaroverzichten duidelijk te maken van hoeveel restaurants hij (mede) eigenaar was in Nigeria en wat de winst was van deze restaurants. Gebleken is dat verdachte daartoe niet in staat is, ondanks dat hij stelt dergelijke overzichten enigszins te begrijpen (Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 14 november 2012)
Gelet op de onduidelijkheden en de wisselende en onderling tegenstrijdige verklaringen hecht het hof dan ook geen geloof aan de gestelde inkomsten uit Nigeriaanse restaurants en de ter onderbouwing overgelegde jaaroverzichten. Laat ik beginnen met de inhoud van de erfenis.”
9. Wat de inhoud van de erfenis betreft, stel ik voorop dat het hof niet heeft vastgesteld dat er geen erfenis is waarin de verdachte als erfgenaam aanspraak op heeft. Het hof wijst zelfs onder meer op een ter terechtzitting van het hof overgelegd document dat klaarblijkelijk als testament kan worden aangemerkt. De inhoud van dat document biedt steun aan zowel het bestaan van een testament waarop de verdachte zich heeft beroepen als aan onderdelen waaruit de erfenis volgens de verdachte zou bestaan. Reeds in zoverre acht ik het oordeel van het hof met betrekking tot de erfenis, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk. Ook de inhoud van de erfenis stemt op hoofdpunten overeen. Dat de verdachte niet consistent verklaart over de gehele omvang van de erfenis, acht ik gelet op de omvang van de nalatenschap eerder begrijpelijk dan onbegrijpelijk. Duidelijk is op basis van het overgelegde testament dat er een substantiële nalatenschap is. Het lijkt me dan vervolgens bepaald niet vreemd dat een van de erfgenamen niet telkens de volledige omvang van de erfenis kan reproduceren. Bovendien is het maar de vraag op welk deel van de erfenis de verdachte als erfgenaam aanspraak heeft zodat het perspectief bepalend kan zijn voor de wijze waarop de verdachte over de erfenis heeft verklaard. Bovendien verklaart de verdachte over “een stuk grond”, “geld”, “een drukkerij en een privébedrijf”, terwijl uit het overgelegde testament blijkt dat de nalatenschap van de vader bestaat uit landerijen, “een drukkerij”, “giraal geld van vier bankrekeningen en aandelen” zodat het testament de verklaringen van de verdachte grotendeels ondersteunt. Alleen het bestaan van “een privébedrijf” wordt niet door het testament gesteund maar “negen te onderscheiden landerijen” zou er ook op kunnen wijzen dat de vader een boerderij bezat in welk verband doorgaans over landerijen wordt gesproken. Hierbij komt nog dat de broer van de verdachte heeft verklaard over de nalatenschap die zou bestaan uit “huizen” en “geld”, “een groot stuk land” en een “drukkerij”. Kortom, het hof verwijst naar verklaringen en documenten die de verklaringen van de verdachte ondersteunen, zodat het voor mij zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk is waarom dit de verklaringen van de verdachte naar het oordeel van het hof onbegrijpelijk maakt.
10. Ook de datum van overlijden lijkt mij niet doorslaggevend. In de eerste plaats niet omdat het er in de kern om gaat dát de vader van de verdachte is overleden en in mindere mate op welk moment dat exact is geweest. Het hof lijkt aan te nemen dat de vader van de verdachte is overleden. In de tweede plaats omdat het een feit van algemene bekendheid kan worden genoemd dat in verschillende culturen verschillend kan worden gedacht over het belang van data. Als voorbeeld noem ik geboortedata van mensen die in Afrika zijn geboren die geregeld door Nederlandse instanties op 1 januari worden gesteld omdat nota bene de ouders zelf de exacte datum niet weten. Als onduidelijkheid kan bestaan over de geboortedatum van een kind dat leeft, waarom zou dat dan anders liggen voor de overlijdensdatum van een van de ouders? Het niet consistent reproduceren van een overlijdensdatum betekent nog niet dat de verdachte geen erfenis heeft ontvangen, temeer omdat het hof niet heeft vastgesteld dat over het overlijden onwaar wordt verklaard.
11. Dan nog de inkomsten uit restaurants. Als ik de door het hof weergegeven verklaringen lees, krijg ik daaruit de indruk dat over een weer sprake is geweest van misverstanden over netto opbrengsten en het aantal restaurants. De verklaringen van de verdachte zoals die door het hof in dit verband zijn gebruikt vormen een consistent verhaal dat inhoudt dat hij inkomsten uit restaurants in Nigeria had. Bovendien vind ik het misverstand – dat per restaurant € 500,- per dag werd verdiend, of dat met vijf restaurants per dag € 100,- per restaurant werd verdiend en dus in totaal € 500,- – sowieso wel voorstelbaar, en zeker als een verhoor wordt vertaald. Ik vestig hier de aandacht op omdat de verdachte ook ter terechtzitting van het hof van 14 november 2012 zegt dat hij denkt “dat er iets fout is gegaan in de communicatie” als hij daar wordt geconfronteerd met een door de voorzitter voorgehouden tegenstrijdigheid tussen wat hij ter terechtzitting heeft verklaard en eerder bij de RC.
12. Het oordeel van het hof dat de verklaringen van de verdachte wisselend en onderling tegenstrijdig zijn, acht ik zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet zonder meer begrijpelijk.
13. Is hiermee gezegd dat de verdachte niets heeft uit te leggen over de geldbedragen waarover hij heeft kunnen beschikken? De verdachte heeft wel degelijk een en ander uit te leggen, maar bij deze stand van zaken had het hof hetgeen de verdachte heeft aangevoerd niet zonder nadere motivering, die ontbreekt, opzij mogen zetten. Toegepast op de overwegingen van het hof acht ik het oordeel van het hof, dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.
14. Het middel is terecht voorgesteld.
Lees hier de volledige uitspraak.