Witwassen: "Onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf? HR herhaalt overwegingen m.b.t. “verwerven” en “voorhanden hebben”.

Hoge Raad 21 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:2962

In eerste aanleg is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, ten laste van de verdachte tevens bij in zoverre onherroepelijk geworden vonnis bewezenverklaard dat hij: "1. op 14 mei 2009 te Rotterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [a-straat 1] een hoeveelheid henneptoppen, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."


Middel 

Het middel behelst de klacht dat het hof het bewezen verklaarde ten onrechte heeft gekwalificeerd als witwassen.


Beoordeling Hoge Raad

Het Hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen". Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, te dier zake het volgende in:

"De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep toegegeven dat hij wist dat het in beslag genomen papiergeld van misdrijf afkomstig was. Hij heeft over de herkomst van dit bedrag echter geen verdere vragen willen beantwoorden en daarmee heeft hij niet met voldoende concretisering aangevoerd dat dit bedrag afkomstig was uit een door hemzelf begaan misdrijf."

In zijn arrest van 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842, NJ 2017/216 heeft de Hoge Raad met betrekking tot de delictsgedragingen "verwerven" en "voorhanden hebben", zoals opgenomen in art. 420bis, eerste lid onder b, en art. 420quater, eerste lid onder b, Sr, het volgende overwogen:

"2.4.1. (...) Ten aanzien van het verwerven of voorhanden hebben van voorwerpen die "onmiddellijk" uit "eigen" misdrijf afkomstig zijn, geldt dat die gedragingen niet zonder meer als gewoon (schuld)witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Wanneer het gaat om gewoon (schuld)witwassen bestaande in het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moet uit de motivering van de uitspraak kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.

Deze rechtspraak over de kwalificeerbaarheid van gewoon (schuld)witwassen houdt in dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd. Daarmee wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het gewoon (schuld)witwassen van die voorwerpen, een misdrijf waarop een gevangenisstraf van zes jaren respectievelijk twee jaren is gesteld. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat.

2.4.2. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing omtrent de "onmiddellijke" afkomst uit "eigen" misdrijf zijn als factoren vooral van belang of:

(i) naast het tenlastegelegde witwassen sprake is van een ten laste van de verdachte uitgesproken bewezenverklaring ter zake van het begaan van een ander misdrijf met betrekking tot hetzelfde voorwerp, door middel van welk misdrijf de verdachte dat voorwerp kennelijk heeft verworven of voorhanden heeft (bijvoorbeeld de buit van een door de verdachte zelf begaan vermogensmisdrijf), dan wel

(ii) rechtstreeks uit de bewijsvoering voortvloeit dat sprake is van - kort gezegd - het verwerven of voorhanden hebben van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dan wel

(iii) de juistheid in het midden is gelaten van hetgeen door of namens de verdachte met voldoende concretisering is aangevoerd met betrekking tot dit verwerven of voorhanden hebben door eigen misdrijf."

In het bestreden arrest ligt als oordeel van het Hof besloten dat niet aannemelijk is geworden dat het aangetroffen geldbedrag onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het Hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat door of namens de verdachte niet met voldoende concretisering is aangevoerd dat dit geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is, in welk verband het Hof mede betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte verdere vragen omtrent de herkomst niet heeft willen beantwoorden. ꞌs Hofs oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is - mede gelet op de bewijsvoering en de aard van het bewezenverklaarde feit (het aanwezig hebben van henneptoppen) - toereikend gemotiveerd.

Het middel faalt.

Lees hier de volledige uitspraak. 

 

Print Friendly and PDF ^