Witwassen & Rechtsmacht
/Rechtbank Amsterdam 6 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:1305
Verdachte is gedurende een lange periode betrokken geweest bij het witwassen van in totaal bijna 20 miljoen euro. Verdachte heeft ook gedurende ongeveer drie jaar een bijstandsuitkering genoten terwijl hij zijn inkomsten en beschikking over vermogen niet heeft opgegeven. In de woning van verdachte beschikte hij ook over een Frans paspoort waarvan hij wist dat dit vals was. Ook werden 5 vermiste en gestolen reisdocumenten bij verdachte thuis aangetroffen waarvan verdachte wist dat deze uit enig misdrijf afkomstig waren. Verdachte heeft ten slotte bij de vreemdelingenpolitie en de politie onjuiste informatie verschaft die van belang is voor de beoordeling van zijn asielaanvraag in Nederland.
Ontvankelijkheid
Door de verdediging is gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in haar vervolging van feit 1 onder A, omdat er geen rechtsmacht is met betrekking tot het witwassen van ruim 10 miljoen euro in België.
In de tenlastelegging wordt onderscheid gemaakt tussen het witwassen in België (feit 1 onder A) en het witwassen in Nederland (feit 1 onder B). Weliswaar is in de tenlastelegging van feit 1 onder A zowel Nederland als België als pleegplaats opgenomen, maar dit feit heeft zich alleen afgespeeld in België. De rechtbank heeft voor dit feit daarom geen rechtsmacht op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
In artikel 7 Sr is bepaald onder welke omstandigheden de Nederlandse strafwet van toepassing is op een Nederlander die zich buiten Nederland aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt. Aan dat artikel kan echter evenmin rechtsmacht worden ontleend, omdat verdachte geen Nederlander is en daarmee ook niet gelijkgesteld kan worden zoals bedoeld in lid 3 van dat artikel. In artikel 86b Sr is immers bepaald dat daarvoor vereist is dat een vreemdeling gedurende vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijft. In dit geval is aan verdachte pas op 23 april 2013 een verblijfsvergunning asiel verleend, zodat aan dat vereiste niet is voldaan.
De officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat het ten laste gelegde feit 1 onder A gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd, zodat op grond van artikel 2 Sr (waarin het zogenaamde territorialiteitsbeginsel is vervat) sprake is van rechtsmacht voor dat feit. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat geen sprake is van rechtsmacht, verzoekt de officier van justitie om aanhouding van de behandeling van de zaak om de strafvervolging voor dat feit van België over te kunnen nemen.
Het oordeel van de rechtbank
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 2 februari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK6328) zich uitgelaten over de vraag of sprake is van rechtsmacht voor een feit begaan in het buitenland als in de tenlastelegging van dat feit zowel Nederland als een ander land als pleegplaats zijn genoemd. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak hierover het volgende overwogen:
2.4. Ingevolge art. 2 Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Indien naast in ook buiten Nederland gelegen plaatsen kunnen gelden als plaats waar een strafbaar feit is gepleegd, is op grond van de hiervoor genoemde wetsbepaling vervolging van dat strafbare feit in Nederland mogelijk, ook ten aanzien van de van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden (vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413, NJ 1999, 221).
In de tenlastelegging van feit 1 onder A wordt zowel Nederland als België als pleegplaats genoemd. De rechtbank acht bewezen dat het ten laste gelegde feit (zoals hierna onder 4.3 zal worden besproken) in beide landen is gepleegd, waarmee de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging voor dit feit is gegeven. De rechtbank verwerpt daarom het verweer.
Het standpunt van de officier van justitie
De feiten 1 onder A, 1 onder B (subsidiair), 2, 3, 4 (eerste cumulatief alternatief ten laste gelegde), 5 en 6 kunnen bewezen worden verklaard.
Feit 1 onder A en B
Verdachte heeft samen met anderen in België bij BPost 201 contante stortingen gedaan voor een bedrag van ruim 10 miljoen euro, waarbij de rol van verdachte als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
In Nederland is verdachte betrokken geweest bij 97 contante transacties in verband met autoaankopen bij autobedrijven. Verdachte heeft in Nederland bij bedrijven zijn paspoort afgegeven en een volmacht afgegeven van de onderneming onderneming en daarbij gegevens verschaft van dit bedrijf. Ook is hij eenmaal op de foto geweest met een medewerker van een autobedrijf. Hiermee heeft hij ervoor gezorgd dat op zijn naam namens onderneming onderneming autotransacties konden plaatsvinden. De rol van verdachte bij deze transacties kan worden aangemerkt als medeplichtigheid. Er is sprake van een criminele herkomst van de geldbedragen. Uit de verschillende witwas-typologieën van de FIU zoals beschreven in het dossier volgen aanwijzingen dat het geld een criminele herkomst heeft. Die aanwijzingen zijn niet weerlegd. Dat verdachte van die criminele herkomst wetenschap had, blijkt onder meer uit de door hem gevoerde telefoongesprekken die getapt zijn en het feit dat hij valse identiteitspapieren en documenten voorhanden had. Gelet op de lange periode waarin de stortingen (201 respectievelijk 97) plaatsvonden en de omvang van die stortingen, is sprake van gewoontewitwassen.
Feiten 2 tot en met 6
De feiten 2 tot en met 6 hangen samen met het onder feit 1 ten laste gelegde witwassen en kunnen bewezen worden verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij een vergoeding kreeg voor de stortingen bij het Belgische BPost en dat hij die niet heeft opgegeven aan de gemeente Boxmeer. Dit geldt ook voor de door hem ontvangen en verzonden moneytransfers. Verdachte heeft daarnaast een vals paspoort en gestolen/vermiste reisdocumenten bij hem thuis aanwezig gehad in een verpakking van Hema coffeepads in een la van zijn televisiemeubel. Uit de verstopplek van die identiteitsdocumenten blijkt dat verdachte wist dat die papieren niet in orde waren.
Voorts zijn in zijn woning vervalste documenten aangetroffen. Gelet op het overduidelijke knip- en plakwerk in de volmachten wist verdachte dat die documenten vervalst waren. Ten slotte heeft verdachte in zijn verklaringen bij de (vreemdelingen)politie evident gelogen over omstandigheden die van belang zijn voor zijn asielaanvraag in Nederland.
Het standpunt van de verdediging
Feit 1 onder A en B
Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 onder A en onder B primair en subsidiair voor wat betreft het witwassen in Nederland. Voor wat betreft het medeplegen van schuldwitwassen van feit 1 onder A in België refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Onder A
De rol van verdachte bestond er uit dat hij geldbedragen voor de aankopen van auto's in België heeft afgestort bij de BPost in België en dat hij blanco documenten heeft ondertekend. Verdachte had geen betrokkenheid bij de aan- en verkoop van de betreffende auto's. Zijn rol is vergelijkbaar met die van een katvanger. Verdachte moet worden vrijgesproken van opzetwitwassen, omdat hij niet wist dat het contante geld van een misdrijf afkomstig was. Verdachte was gevolmachtigde van de onderneming onderneming geworden en dacht dat hij werkte voor mensen uit Berlijn. Hij vond het niet vreemd dat hij het geld moest afstorten bij BPost, omdat het de betaling van onderneming voor een autoaankoop betrof en hij degene was die gevolmachtigd was om namens die onderneming op te treden. Hij wist op dat moment niet dat de onderneming onderneming een zogenaamde missing trader was. Verdachte komt bovendien uit Syrië en daar is het gebruikelijk om betalingen met cashgeld te verrichten. Het enkele feit dat het om grote cashbedragen ging, brengt dus niet met zich dat hij wist dat de geldbedragen afkomstig waren van enig misdrijf. Tot slot kan niet bewezen worden verklaard dat het witwassen in Nederland gepleegd is, omdat verdachte de 201 stortingen in België heeft gedaan.
Onder B
Voor wat betreft het witwassen van geldbedragen in Nederland van feit 1 onder B primair/subsidiair dient vrijspraak te volgen. Verdachte heeft van meet af aan verklaard dat hij slechts één tot viermaal bij autobedrijven in Nederland is geweest, hij nooit contant geld heeft betaald voor de aankoop van auto's en ook geen contant geld heeft gestort zoals hij dat in België wel heeft gedaan. Uit de meldingen van ongebruikelijke transacties zou blijken dat verdachte aanwezig is geweest bij de 97 Nederlandse transacties, maar uit het dossier blijkt dat verdachte in ieder geval bij een deel van die transactie aantoonbaar in het buitenland was. Er is ook geen bewijs in het dossier dat verdachte vaker dan de vier keer waarover hij heeft verklaard bij die bedrijven is geweest. Nu verdachte niet heeft meegewerkt aan de transacties tot koop van auto's dient vrijspraak te volgen van het medeplegen van witwassen.
Het verstrekken van zijn paspoort, de volmacht van onderneming en het op de foto gaan met een van de medewerkers van het autobedrijf levert geen medeplichtigheid aan witwassen op. Verdachte heeft hiermee geen voorwaardelijk opzet gehad op het (behulpzaam zijn aan) door anderen, met gebruik van zijn gegevens, gepleegde witwassen. Hij had niet kunnen vermoeden dat het Berlijnse netwerk en vermoedelijk ook de Nederlandse autobedrijven op dergelijke grote schaal de identiteit van verdachte zouden gebruiken voor het witwassen van grote geldbedragen.
Feiten 2 tot en met 6
Van feit 4 (eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde) dient verdachte te worden vrijgesproken, nu niet is komen vast te staan dat verdachte helingshandelingen met betrekking tot de bij hem aangetroffen paspoorten en/of identiteitskaarten heeft verricht.
Verdachte moet ook worden vrijgesproken van feit 6. De in de woning van verdachte aangetroffen documenten zijn onmiskenbaar vals, maar de documenten zijn buiten zijn medeweten om in zijn huis gelegd door mensen die bij hem op bezoek waren. Verdachte was niet op de hoogte van de aanwezigheid van deze documenten. Voor wat betreft de feiten 2, 3, 4 (tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde) en 5 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Feit 1 onder A (201 stortingen bij het Belgische BPost)
De rechtbank leidt het volgende af uit het dossier en het onderzoek ter zitting.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de op de tenlastelegging vermelde 201 stortingen van cashgeld heeft verricht bij BPost voor het totaalbedrag van ruim 10 miljoen euro, in de periode van 27 september 2013 tot en met 30 juni 2016.
Hij heeft verklaard dat hij die stortingen deed in het kader van zijn werkzaamheden voor de onderneming onderneming . Een kennis van hem, naam 1 , had hem een baan aangeboden. Er werd hem een volmacht gegeven om namens naam 2 , die de eigenaar was van dat bedrijf, op te kunnen treden. Het betrof een autobedrijf. Verdachte weet niets van auto’s en heeft ook geen rijbewijs. Verdachte wist niet welke werkzaamheden hij zou moeten gaan verrichten, maar het was de bedoeling dat hij geld zou gaan verdienen. Verdachte heeft verder verklaard dat hij vervolgens gedurende een aantal jaar iedere week of om de week naar België ging, met steeds weer andere personen. Die personen bleven voorafgaand aan de afspraak bij hem thuis (in Nederland) slapen en namen hem vervolgens in een auto mee naar België. Diegene die met verdachte van Nederland naar België reisde had het geld bij zich en gaf het geld in België aan naam 3 . Het geld werd geteld door naam 3 . naam 3 stelde een brief op en verdachte ging met de brief van naam 3 het postkantoor van BPost naar binnen om te betalen. Het geld dat hij moest gaan storten werd hem steeds kort van tevoren buiten BPost overhandigd. Verdachte deed de stortingen omdat hij gevolmachtigde was van de onderneming onderneming en het om overeenkomsten met dat bedrijf ging. Het ging naar zijn idee om legale handelsactiviteiten. Bij (het sluiten van) de overeenkomsten en de inhoud daarvan was hij niet betrokken. Hij heeft wel verschillende papieren getekend in de woning van naam 3 , ook blanco papieren. Voor iedere storting die verdachte in België deed, ontving hij € 100,00.
Uit een proces-verbaal van de Financial Intelligence Unit - Nederland (FIU) leidt de rechtbank af dat de rechtspersoon onderneming bij de Hongaarse belastingdienst niet heeft opgegeven intracommunautaire verwervingen te hebben gedaan (zoals de aankoop van auto’s in het buitenland), geen opgave omzetbelasting heeft gedaan en sinds augustus 2015 een verlopen btw-nummer heeft en in staat van faillissement verkeert. De balanswaarde van de passiva en activa was in 2012 t/m 2014 constant (omgerekend) € 1.600,00. De bankrekeningen zijn in 2014 opgeheven.
In het dossier bevinden zich diverse uitgewerkte getapte telefoongesprekken van verdachte. Uit die tapgesprekken leidt de rechtbank onder meer af dat verdachte probeert andere personen bedrijven te laten oprichten tegen betaling van € 500,-. In een telefoongesprek van 10 januari 2017 legt verdachte daarover aan een zekere naam 4 uit dat ‘het echte geld pas na een jaar komt’, en ‘dat als het gaat lopen, de jongens 50% zullen krijgen en zijzelf 50% zullen krijgen’. In een telefoongesprek op 23 januari 2017 vertelt verdachte aan een onbekend gebleven man dat het bedrijf er eerst een jaar moet zijn om er jaarstukken van te krijgen. Na een jaar zal het in het slechtste geval 40 of 50 opleveren, het gaat volgens verdachte niet om enkele duizendjes. De onbekend gebleven man vraagt aan verdachte of ze met het bedrijf auto’s gaan kopen, waarop verdachte antwoordt dat het een lijst is en ze geen auto’s kopen.
Ten slotte zijn in de woning van verdachte valse volmachten aangetroffen waarin namen zijn veranderd met tipp-ex en is een document van aanvang activiteiten van naam 5 zichtbaar vervalst voor wat betreft het gedeelte waarin de bedrijfsactiviteiten zijn uitgebreid met de handel in auto's.
Op grond van al het voorgaande is er een stevig vermoeden dat de door verdachte gestorte gelden uit misdrijf afkomstig zijn. Verdachte heeft dit vermoeden niet kunnen weerleggen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
Voor een veroordeling voor (gewoonte)witwassen is vereist dat verdachte wetenschap van de criminele herkomst van voornoemde geldbedragen heeft gehad. De rechtbank acht, anders dan door de raadsvrouw bepleit, gelet op bovenvermelde omstandigheden bewezen dat verdachte die wetenschap in elk geval in voorwaardelijke zin heeft gehad. De rechtbank leidt dit af uit het feit dat verdachte blanco documenten ondertekende, verder geen concrete werkzaamheden verrichtte voor het Hongaarse bedrijf en ruim 10 miljoen euro cash heeft gestort. De verklaring van verdachte dat hij dacht legale activiteiten uit te voeren en dat hij werd misbruikt door het Berlijnse netwerk wordt door de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde geschoven, nu uit verschillende tapgesprekken blijkt dat hij zelf vergelijkbare bedrijven probeerde op te zettenen ook zelf opdrachten gaf. Die tapgesprekken dateren weliswaar van na de stortingsdata, maar dit past niet de verklaring van verdachte over zijn onwetendheid en ondergeschiktheid.
Uit de geschetste omstandigheden blijkt verder dat verdachte nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt. De rol van verdachte in die samenwerking was van voldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken.
De rechtbank acht, anders dan door de raadsvrouw bepleit, ook bewezen dat het witwassen in Nederland heeft plaatsgevonden. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat voorafgaand aan de 201 stortingen steeds andere personen met een groot cashbedrag naar zijn woning in Nederland kwamen, daar door hen werd overnacht en verdachte vervolgens werd meegenomen naar België. Daar werd de storting gedaan. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de uitvoeringshandelingen ter zake het witwassen zowel in Nederland als in België zijn gepleegd.
De rechtbank zal verdachte veroordelen ten aanzien van feit 1 onder A voor medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken in Nederland en in België.
Feit 1 onder B (97 contante betalingen Nederlandse autobedrijven)
Uit het dossier blijkt dat in Nederland 97 contante betalingen hebben plaatsgevonden voor de aankoop van auto's op naam van verdachte als gevolmachtigde van onderneming , voor een totaalbedrag van ruim 9,5 miljoen euro.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte medepleger is van het onder B primair ten laste gelegde witwassen in Nederland, omdat zijn rol bij dat witwassen daarvoor van onvoldoende gewicht is geweest. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting volgt dat verdachte bij de autobedrijven waar de 97 transacties in Nederland hebben plaatsgevonden hooguit viermaal aanwezig is geweest. Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte vaker bij transacties aanwezig is geweest en evenmin dat hij enige betaling heeft verricht.
Verdachte heeft bij zijn bezoeken aan de autobedrijven zijn paspoort afgegeven, een door hem ondertekende volmacht en bedrijfsgegevens van onderneming overgelegd en in één geval is hij op de foto gegaan met een van de medewerkers van het autobedrijf. Verdachte heeft verklaard dat hij voor ieder bezoek een paar honderd euro heeft gekregen. De rechtbank acht gelet hierop bewezen dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest bij en opzettelijk middelen en inlichtingen heeft verschaft voor het plegen van (gewoonte)witwassen door onbekend gebleven anderen.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het witwassen en op het leveren van een bijdrage daaraan. De rechtbank wijst daarvoor op het feit dat verdachte geen concrete werkzaamheden verrichtte voor het Hongaarse (auto)bedrijf en enkele honderden euro’s ontving voor het tekenen van documenten en de afgifte van zijn paspoort, terwijl uit hetgeen hiervoor onder A is overwogen onder meer blijkt dat verdachte beschikte over valse documenten voor bedrijven en geen ondergeschikte rol had in het Berlijnse netwerk. Hij heeft door aldus te handelen de aanmerkelijke kans aanvaard dat op grote schaal met gebruik van zijn gegevens geld zou worden witgewassen.
De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen ten aanzien van de onder feit 1 onder B subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan gewoontewitwassen.
Feit 2, 3 en 5
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank komt op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van deze feiten.
Feit 4
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat de gestolen of vermiste reisdocumenten in zijn woning lagen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat een vriend van hem de paspoorten in een envelop bij hem heeft achtergelaten en dat hij niet wist wat er in die envelop zat. De rechtbank passeert die verklaring van verdachte. Uit het dossier blijkt immers dat die paspoorten niet in een envelop zaten, maar verstopt in een verpakking van coffeepads in een televisiemeubel bij verdachte thuis zijn aangetroffen. De rechtbank leidt uit de verhullende wijze waarop verdachte deze reisdocumenten heeft bewaard af dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze documenten wist dat deze documenten van enig misdrijf afkomstig waren. Voor een veroordeling van opzetheling is, anders dan door de raadsvrouw naar voren is gebracht, geen verdere handeling van verdachte vereist. De rechtbank verwerpt het verweer en zal verdachte veroordelen voor opzetheling van deze reisdocumenten.
Feit 6
De rechtbank acht ten aanzien van dit feit bewezen dat verdachte wist dat de valse documenten in zijn huis aanwezig waren. De rechtbank legt de verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte was van de vervalste documenten in zijn woning als ongeloofwaardig terzijde. De documenten zijn in een doos bij een bureau in de slaapkamer van verdachte aangetroffen. Door de verbalisant is tijdens de doorzoeking waargenomen dat deze slaapkamer dienst deed als opslagruimte. Verdachte heeft in een van de tapgesprekken ook gesproken over het vervalsen van documenten. Bovendien is op de documenten duidelijk waarneembaar dat deze valselijk zijn opgemaakt met behulp van tipp-ex en het herhaaldelijk kopiëren.
De rechtbank zal dan ook bewezen verklaren dat verdachte de documenten opzettelijk aanwezig heeft gehad terwijl hij wist dat deze documenten bestemd waren om als bewijs voor enig feit te worden gebruikt als echt en onvervalst.
In het dossier bevinden zich onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte deze documenten zelf heeft vervalst of dat hij deze documenten zelf heeft gebruikt. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook partieel vrijspreken.
Bewezenverklaring
- Feit 1 onder A: medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
- Feit 1 onder B subsidiair: medeplichtigheid bij het plegen van witwassen een gewoonte maken;
- Feit 2: in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of de hoogte of duur van de verstrekking;
- Feit 3: een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet dat het vals is;
- Feit 4: opzetheling;
- Feit 5: anders dan door valsheid in geschrift opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken aan degenen door wie of door wiens tussenkomst enig verstrekking wordt verleend, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf en terwijl hij weet dat de verstrekte gegevens van belang zijn voor de vaststelling van recht op die verstrekking of de duur van een dergelijk verstrekking;
- Feit 6: opzettelijk een geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst.
Strafoplegging
Een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
Lees hier de volledige uitspraak.