WODC: Doelstellingen Wet bronbescherming in strafzaken behaald
/Journalisten die over criminaliteit of misstanden publiceren, ontvangen hun informatie soms van personen die anoniem willen blijven. Voor de politie en het openbaar ministerie kan het echter belangrijk zijn om die bronnen als getuigen te horen. Toch hoeven journalisten niets te zeggen over hun bronnen als ze in een strafzaak moeten getuigen. Dit zogenoemde verschoningsrecht voor journalisten is sinds 1 oktober 2018 geregeld via de Wet bronbescherming in strafzaken. Daarvoor bestond dat recht alleen op basis van uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Met de wettelijke verankering die in overeenstemming is met de huidige jurisprudentie van het EHRM is de hoofddoelstelling van de wet behaald.
Bij de inwerkingtreding van de wet is in een motie verzocht om de wet binnen drie jaar te evalueren. Bas de Wilde van onderzoeksbureau De strafzaak voerde, in opdracht van het WODC, deze evaluatie uit.
Beperkt aantal gevallen aanspraak verschoningsrecht
De invoering van de Wet bronbescherming in strafzaken heeft geleid tot wijziging van andere wetten, waarvan invoering van artikel 218a Wetboek van Strafvordering de belangrijkste is. Daarin is het verschoningsrecht voor journalisten geregeld. Dat recht kan alleen worden doorbroken als de rechter oordeelt dat het maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het recht op bronbescherming. Eventueel kunnen dan dwangmiddelen worden ingezet, zoals gijzeling van de journalist of het afluisteren van gesprekken. In het onderzoek zijn slechts van zes zaken concrete feiten bekend geworden waarin een journalist aanspraak maakte op het verschoningsrecht. In deze zaken is steeds volgens de wet gehandeld. Maar er kan niet worden vastgesteld dat het kleine aantal zaken waarin bronbescherming speelt een gevolg is van de inwerkingtreding van de wet. Meer bewustzijn bij officieren van justitie over het recht op bronbescherming, lijkt het belangrijkste effect van de wet.
Kring verschoningsgerechtigden niet ruimer geworden
Onder de bescherming van artikel 218a Sv vallen zowel journalisten als publicisten. De wetgever koos voor deze termen om de wet toekomstbestendig te maken. Het publieke debat wordt niet meer alleen gevoerd via de klassieke media. Berichtgeving vindt steeds vaker plaats via websites en blogs. Daarom kunnen ook personen die journalistiek niet als hoofdberoep uitoefenen, aanspraak maken op bronbescherming. Denk aan wetenschappers, beheerders van een website waarop een maatschappelijk issue aan de orde is of leden van belangenorganisaties als Amnesty International of Greenpeace.
Een nevendoelstelling van de wet is dat deze alleen bescherming biedt aan personen die voldoen aan de voorwaarden om als journalist of publicist te kunnen worden aangemerkt. Vooraf bestond de angst dat andere personen dan die de wetgever op het oog had zich met succes zouden kunnen beroepen op het verschoningsrecht. Dat zou de waarheidsvinding in strafzaken beperken. Die angst is geen werkelijkheid geworden. In de bekend geworden strafzaken ging het steeds om een schrijvende journalist of een documentairemaker.