Gerechtshof Leeuwarden 10 juli 2012, LJN BX0877
Deze uitspraak betreft een wrakingsverzoek tegen de voorzitter van de Meervoudige Strafkamer. Aan het wrakingsverzoek is kort gezegd ten grondslag gelegd dat verweerster als voorzitter tijdens de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker op verschillende momenten tijdens de ondervraging opmerkingen heeft gemaakt waarin naar zijn mening een waardeoordeel verscholen lag. Verzoeker heeft hierdoor de indruk gekregen dat de beslissing over de hem ten laste gelegde feiten al vast lag. Het gaat hierbij onder meer om de volgende uitlatingen:
-
"Uw verhaal klopt niet."
-
Met betrekking tot een opmerking van verzoeker dat de sms'jes dolletjes waren, heeft verweerster gezegd: "Dat waren geen dolletjes meer."
-
Met betrekking tot de voorgehouden sms'jes en de opmerking van verzoeker dat hij en aangeefster aan het dollen waren, heeft verweerster gezegd: "Volgens mij was het bloedserieus."
Aan de wrakingskamer ligt de vraag voor of de enkele omstandigheid dat een rechter deze oordeelsvorming aan de verdachte kenbaar maakt kan duiden op vooringenomenheid. Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Het hof is van mening dat indien een rechter ervoor kiest om zijn twijfels over de geloofwaardigheid van afgelegde verklaringen aan een verdachte voor te houden, hij inzicht geeft in zijn denkproces en de verdachte de mogelijkheid biedt hierop te reageren. De reactie van de verdachte gaat vervolgens ook deel uitmaken van de oordeelsvorming van de rechter. Een dergelijke open en transparante houding van de rechter past in het kader van een eerlijke rechtsgang en duidt op zichzelf geenszins op vooringenomenheid ten aanzien van de schuld of onschuld van de verdachte.
Volgens het Hof is het antwoord op de vraag hoe een rechter zich bij ondervragingen in een specifieke zaak mag opstellen, mede afhankelijk van de aard van de zaak. In dit geval gaat het om een zedenzaak, waarbij sprake is van een ontkennende verdachte die in eerste aanleg is vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Het oordeel van het hof over het bewijs, met name over de overtuigingskracht daarvan, hangt in een dergelijk geval in hoge mate af van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de ontkennende verdachte. Daarin kan de voorzitter aanleiding vinden om twijfels over de geloofwaardigheid van de door de verdachte gegeven lezing te herhalen. Naar het oordeel van de wrakingskamer passen de gewraakte opmerkingen van de voorzitter in deze context, en zijn de grenzen van art. 271 Sv door die opmerkingen niet overschreden. De wrakingskamer wijst het verzoek dan ook af.
Nicole Priems