Zaak Maskerbij: Niet-ontvankelijkheidsverweer trial by media wordt verworpen

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 3 april 2014, ECLI:NL:GHSHE:2014:955

In eerste aanleg is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest, ter zake van

  1. medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen en vervoeren van softdrugs;
  2. medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs;
  3. medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en vervoeren van softdrugs;
  4. medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en/of vervoeren van softdrugs;
  5. medeplegen van de uitvoer van een grote hoeveelheid softdrugs en het in de uitoefening van een beroep op bedrijf verkopen, afleveren en/of vervoeren van softdrugs;
  6. de deelneming aan een criminele organisatie in de zin van artikel 11a van de Opiumwet en het deelnemen aan een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht;
  7. medeplegen van de invoer van een grote hoeveelheid softdrugs.

De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

De raadsman heeft primair bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte en subsidiair dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten zal worden vrijgesproken. In meer subsidiaire zin heeft hij een strafmaatverweer gevoerd.

Het eerste onderdeel van het verweer betreft de media-aandacht. De raadsman heeft de stelling ingenomen dat de media door het Openbaar Ministerie zijn gevoed en gepaaid en dat daardoor sprake is geweest van een “trial by media”. Het hof stelt die stelling als onjuist terzijde. Nog daargelaten de vraag of het door de verdediging gewraakte handelen wel in het voorbereidend onderzoek heeft plaatsgevonden, valt niet in te zien dat zich onaanvaardbare vormen van media-aandacht hebben voorgedaan. Het is bepaald geen uitzondering dat de media berichten over grootschalige drugsonderzoeken: dat is inherent aan de aard en de omvang ervan.

In dit geval geldt dat des te meer vanwege het feit dat de hoofdverdachte, AJ, tijdens een schorsing van zijn voorlopige hechtenis om het leven is gebracht. Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de negatieve publiciteit die de verdachte heeft gekregen te wijten is aan de opstelling van het Openbaar Ministerie. De persconferentie die het Openbaar Ministerie heeft gehouden, is buitengewoon ordelijk verlopen; een hetze jegens de verdachte is geenszins gecreëerd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is evenmin aannemelijk geworden dat het Openbaar Ministerie dossierstukken heeft gelekt naar de media. Het Openbaar Ministerie kan niet voorkomen - en dat is zijn taak ook niet - dat journalisten door henzelf geredigeerde berichten naar buiten brengen, noch dat burgers foto’s maken van politieoptreden en deze al dan niet voorzien van commentaar de (digitale) wereld in te brengen.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^