'Grenzen aan de privatisering van (uitkerings)fraudeonderzoek'

In de strijd tegen uitkeringsfraude zijn overheden de afgelopen jaren steeds meer gebruik gaan maken van private bedrijven die daarbij – vanzelfsprekend – een commercieel belang nastreven. Daarbij gaat het om opleiding en advies aan handhavers in dienst van de overheid of administratieve ondersteuning bij de terugvordering van uitkeringen na geconstateerde fraude. Deze beweging is overigens ook zichtbaar op andere terreinen van het bestuursrecht. Dat roept op zich niet veel vragen op en lijkt ook de nodige vruchten af te werpen. Lees verder:

 

Print Friendly and PDF ^

Centrale Raad van Beroep legt bijstandboetes verder aan banden

De Centrale Raad van Beroep beslist in zijn uitspraak van 11 januari 2016 dat de hoogte van een bijstandsboete zo moet worden vastgesteld, dat een betrokkene deze binnen een redelijke termijn kan betalen. Zo wordt voorkomen dat het opleggen van een boete tot gevolg heeft dat een betrokkene zeer langdurig op het absolute minimum moet leven. De Centrale Raad van Beroep gaat uit van een maximale termijn van twee jaar. Bij de vaststelling van die termijn moet ook rekening worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid van betrokkene, zodat de periode ook korter kan zijn. In deze uitspraak wordt ook grove schuld als mate van verwijtbaarheid voor het eerst toegepast.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Het gaat om bijstandsgerechtigden die ten onrechte bijstand hebben gekregen, omdat zij niet (tijdig) de juiste informatie hebben verstrekt aan de gemeente. Zij moeten het bedrag aan bijstand dat zij ten onrechte hebben ontvangen terugbetalen. Daarnaast is hen een boete opgelegd. Uitgangspunt van de Fraudewet is dat de opgelegde boete even hoog is als het bedrag dat de bijstandsgerechtigde te veel aan bijstand heeft ontvangen door schending van hun inlichtingenverplichting (fraudebedrag).

De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2015 al geoordeeld dat bij het opleggen van een boete rekening moet worden gehouden met de individuele situatie van een betrokkene. De boete moet worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid van betrokkene, waarbij onderscheid moet worden gemaakt in opzet, grove schuld, verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid. Het uitgangsbedrag voor de boete is in die gevallen respectievelijk 100 -, 75 -, 50 - en 25 procent van het fraudebedrag.

In de uitspraak van 11 januari 2016 beoordeelt de Centrale Raad van Beroep ook of de boete evenredig is gelet op de draagkracht van de overtreder. Bijstandsgerechtigden hebben slechts een beperkte draagkracht. De Centrale Raad van Beroep vindt dat na de bepaling van het uitgangsbedrag de uiteindelijke hoogte van een boete zodanig moet worden vastgesteld, dat deze binnen een redelijke termijn kan worden voldaan. Anders zou een betrokkene zeer langdurig moeten leven op het absolute minimum. Een maximale termijn van twee jaar is daarbij het uitgangspunt. Rekening moet ook worden gehouden met de mate van verwijtbaarheid van betrokkene. Is sprake van opzet, dan geldt een termijn van 24 maanden, bij grove schuld geldt een termijn van 18 maanden, bij gewone verwijtbaarheid geldt een termijn van 12 maanden en bij verminderde verwijtbaarheid geldt een termijn van 6 maanden. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het volledige bedrag van het inkomen boven de beslagvrije voet volledig beschikbaar is of wordt gebruikt voor het betalen van de boete. De beslagvrije voet is 90% van het minimuminkomen. Met eventuele andere verplichtingen wordt geen rekening gehouden. Ook eventueel vermogen moet worden gebruikt voor het betalen van de boete. Of een betrokkene nog andere schulden heeft, is dus niet van belang.

Betrokkenen in deze zaak hadden bij de aanvraag om een bijstandsuitkering niet gemeld dat zij beschikten over een (tweede) bankrekening en dat zij kort voor het indienen van de aanvraag om bijstand 22.000 euro in contanten van die rekening hadden opgenomen. De gemeente had wegens opzet een boete opgelegd van 100% van het fraudebedrag van bijna 7.000 euro. De Centrale Raad van Beroep kwalificeert het handelen van betrokkenen echter als grove schuld, namelijk als een ernstige, aan opzet grenzende, mate van nalatigheid, waardoor ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen. Dit is de eerste uitspraak waarin de Centrale Raad van Beroep tot dit oordeel komt. Het uitgangsbedrag van de boete in dit geval is 5.100 euro, namelijk 75 procent van het fraudebedrag. Betrokkenen hadden onvoldoende draagkracht om dat te betalen omdat zij ten tijde van de uitspraak slechts een bijstandsuitkering hadden. Slechts 10 procent van die uitkering is beschikbaar om de boete te betalen. De uiteindelijke boete is daarom vastgesteld op 18 maal 10 procent maal de bijstandsnorm voor gehuwden (1.389,57 euro). Afgerond is dat 2.510 euro. Het fraudebedrag van 7.000 euro moeten zij overigens ook terugbetalen.

Naast deze uitspraak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2016 nog een vijftal andere uitspraken gewezen over boeten. Daarin kwam onder meer aan de orde het geval dat een bijstandsgerechtigde een hennepkwekerij was begonnen en dit niet bij de gemeente had gemeld, omdat dit ‘zwart werken’ betreft. Hij had dus bewust de informatie niet doorgegeven, zodat sprake was van opzet. Het uitgangsbedrag van de boete is in dit geval 4.626,85 euro, namelijk 100 procent van het fraudebedrag. Ook deze betrokkene had onvoldoende draagkracht. In zijn geval werd de boete uiteindelijk vastgesteld op 2.340 euro (ECLI:NL:CRVB:2016:9). In een andere zaak zou de boete volgens deze systematiek lager uitkomen dan het bedrag dat de betrokkene al had betaald. In dat geval is geen aanleiding gezien om de boete te verlagen. De boete is dan in overeenstemming met de draagkracht (ECLI:NL:CRVB:2016:10). In het geval de bijstandsgerechtigde wel had aangevoerd dat gelet op haar financiële situatie de boete moest worden gematigd, maar zij dit verder niet had toegelicht en zij ook – ondanks daartoe expliciet te zijn uitgenodigd – niet op de zitting is verschenen, bestaat geen aanleiding de boete te verlagen (ECLI:NL:CRVB:2016:11).

Zie verder ook nog van dezelfde datum:

Zie voor de eerste uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over het boeteregime in bijstandszaken:

 

Print Friendly and PDF ^

Veroordeling wegens kinderopvangtoeslagfraude

Gerechtshof Amsterdam 5 augustus 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:3797 De verdachte heeft zich jarenlang willens en wetens schuldig gemaakt aan het oplichten van de Belastingdienst door aanvragen Kinderopvangtoeslag en wijzigingen daarop bij de Belastingdienst in te dienen, terwijl zij geen recht had op die toeslag. Om de oplichting te kunnen plegen en voortzetten heeft de verdachte, toen de Belastingdienst geld begon terug te vorderen, een veelvoud aan documenten vervalst om aan te tonen dat haar kinderen wel opvang hadden genoten. Het geldbedrag dat zij vervolgens onterecht van de Belastingdienst heeft ontvangen, heeft zij naar eigen inzicht besteed. Daarmee heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan het witwassen van de door die oplichting verkregen geldbedragen.

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren, wegens kinderopvangtoeslagfraude.

De raadsman en de verdachte hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de straf, zoals opgelegd in eerste aanleg, te zwaar is. Ter onderbouwing van dit standpunt is naar voren gebracht dat de verdachte bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf mogelijk haar kinderen, uitkering en woning zal verliezen. De raadsman heeft het hof in dit kader verzocht de verdachte een taakstraf op te leggen gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, overeenkomstig het door de Reclassering op 30 april 2015 uitgebrachte advies.

Het hof rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat zij de Belastingdienst, en daarmee ook de samenleving, aanzienlijk (financieel) nadeel heeft toegebracht. De verdachte heeft door haar handelen op grove wijze misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken en/of te studeren door hun kinderen buitenshuis te laten opvangen en daarvoor op eenvoudige wijze een toeslag te verkrijgen.

Het hof heeft met betrekking tot de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en bij de straffen die door dit hof in soortgelijke gevallen zijn of worden opgelegd. Als uitgangspunt heeft dan te gelden, gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden.

Voorts is de verdachte, blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 juli 2015, eerder, in 2006, in verband met medeplichtigheid aan een oplichting onherroepelijk veroordeeld.

Anders dan de verdachte en haar raadsman, is het hof van oordeel dat in zaken als de onderhavige niet kan worden volstaan met enkel de oplegging van een taakstraf en een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf. In beginsel is de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige omvang en hoger dan in eerste aanleg is opgelegd, passend en geboden. Ondanks het feit dat de verdachte de zorg over vijf kinderen heeft, kan in dit geval alleen recht worden gedaan aan de zwaarte van de feiten door de oplegging van - ten minste ook - een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij heeft het hof gelet op de duur van de fraude, de hoogte van het daarmee ontvangen bedrag en de wijze waarop de verdachte daarbij te werk is gegaan. Verdachtes persoonlijke omstandigheden in aanmerking nemende en gelet op de omstandigheid dat zij zich thans bewust is van de laakbaarheid van haar handelen, zal het hof volstaan met de oplegging van de straffen zoals deze door de rechtbank zijn opgelegd.

Het hof legt een gelijke straf als de rechtbank op (een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 240 uren).

Lees hier de volledige uitspraak.

Meer weten over de kinderopvangtoeslagfraude? Kom dan op 26 november naar de cursus Handhaving van Sociale Zekerheidsfraude.

Klik hier voor meer informatie.

 

Print Friendly and PDF ^

'Streng doch rechtvaardig of overdaad schaadt? Enkele beschouwingen over boetes in bijstandsland'

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Deze ‘Fraudewet’ ziet op SZW-wetgeving in brede zin, dus op de socialezekerheids- en arbeidswetgeving. Voor de WWB heeft de Fraudewet geleid tot de invoeging van artikel 18a WWB over de bestuurlijke boete. De kern van dit artikel is het eerste lid, dat regelt dat het college een bestuurlijke boete moet opleggen bij schending van de inlichtingenverplichting. Het is een imperatief geredigeerde bepaling. De onder Gst. 2015/98 opgenomen uitspraak van 23 juni 2015, is de eerste uitspraak van de Centrale Raad over het per 1 januari 2013 verzwaarde boeteregime onder de Wet werk en bijstand (WWB). In deze uitspraak gaat de Centrale Raad verder op de eerder door hem ingeslagen weg. Geconstateerd wordt dat de CRvB uiteenzet dat hij de WW-uitspraak van 24 november 2014 onverkort toepast in bijstandszaken. Lees verder:

U kunt dit artikel enkel raadplegen indien u bent geabonneerd op De Gemeentestem.

 

Meer weten over dit onderwerp? Kom dan op 27 november 2015 naar de Cursus Handhaving van Sociale Zekerheidsfraude.

Klik hier voor meer informatie.

 

Print Friendly and PDF ^

Vrijspraak voor het opzettelijk niet verstrekken van inlichtingen in verband met een bijstandsuitkering

Gerechtshof 's-Hertogenbosch 3 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4394 Het hof spreekt de verdachte vrij van het opzettelijk niet verstrekken van inlichtingen in verband met een bijstandsuitkering. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde niet-opzettelijke variant ontslaat het hof de verdachte van alle rechtsvervolging nu hem daarvan geen rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt.

Achtergond

In de bewezen verklaarde periode ontving verdachte een bijstandsuitkering. Teneinde ‘uit de bijstandsuitkering te komen’ vatte verdachte het plan op om als zelfstandige te starten. Hij werd daarbij door of namens de gemeente Breda begeleid door naam 1 van instantie 1, naam 2 van de gemeente Breda, naam 3 van instantie 2 en naam 4 van de gemeente Breda.

De werkzaamheden die verdachte in dat traject zou ontplooien, bestonden onder meer uit het schrijven van boeken met als doel deze te verkopen. Daartoe had verdachte, via stichting 2 en stichting 1 een contract gesloten met uitgeverij. Het hof stelt vast dat de gemeente Breda en de achtereenvolgens bij het traject van verdachte betrokken ambtenaren of door de gemeente ingeschakelde derden hiervan op de hoogte waren. Ter illustratie hiervan kan dienen de omstandigheid dat de gemeente financieel heeft bijgedragen aan de vertaling van één van de door verdachte geschreven boeken, op rekening van stichting 2. Verdachte heeft naar het oordeel van het hof steeds openheid van zaken gegeven over zijn werkzaamheden.

Het hof acht het op basis van het dossier voorts aannemelijk dat de verdachte, zoals hij consequent heeft verklaard, er met de gemeente over heeft gesproken, in de persoon van mevrouw naam 2, dat hij pas (mogelijke) inkomsten uit de verkoop van zijn boeken aan de gemeente zou opgeven, indien deze de daarmee samenhangende uitgaven zouden overstijgen. Die verklaring wordt immers ondersteund door de verklaring van naam 3 alsmede door de hiervoor gememoreerde omstandigheid dat de gemeente ervan op de hoogte was dat verdachte boeken schreef gericht op de verkoop waarbij beoogd werd dat verdachte in de toekomst geen uitkering meer nodig zou hebben. Ook overigens blijkt niet dat de gemeente, indachtig die omstandigheid, ooit bij verdachte heeft geïnformeerd of de door hem geschreven boeken (inmiddels) royalty’s genereerden.

Gelet op deze feiten en omstandigheden kan, naar het oordeel van het hof, aan verdachte geen rechtens relevant verwijt worden gemaakt van hetgeen is bewezen verklaard.

Het verweer slaagt derhalve, zodat het hof verdachte terzake het bewezen verklaarde zal ontslaan van alle rechtsvervolging.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^