Meerderheid voor versoepeling van Fraudewet

Sinds 2013 worden met de Fraudewet mensen die frauderen met uitkeringen hard aangepakt. Maar die wet is al vanaf het begin omstreden. Mensen die een dag te laat een formuliertje inleverden, worden volgens Heerma (CDA) als fraudeur behandeld. Ook de Nationale ombudsman schreef een zeer kritisch rapport over de Fraudewet onder de titel "Geen fraudeur, toch een boete". En de hoogste bestuursrechter oordeelde dat de wet leidde tot onrechtvaardige boetes. Daarom geldt in de praktijk al sinds 2014 een milder regime. Minister Asscher (Sociale Zaken) heeft de Kamer nu een aanpassing van de wet voorgelegd die daarbij aansluit.

Maatwerk

Uitvoerders van de wet klaagden dat zij verplicht waren om een boete op te leggen aan mensen die per ongeluk een fout maakten bij het invullen van een formulier. Kerstens (PvdA) heeft het in dit verband over "een volautomatische sanctiemachine". In de nieuwe wet vervalt die sanctieverplichting. Boetes kunnen beter worden afgestemd op de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde. Alleen VVD'er Schut wil voorkomen dat gemeenten mensen die frauderen, ook níet kunnen beboeten. Wel moet ook volgens haar meer rekening worden gehouden met de omstandigheden. Zij wil dat als er geen sprake is van opzet, een boete van nul euro kan worden opgelegd.

Beslagvrije voet

De beslagvrije voet is het geld dat mensen niet kan worden afgenomen omdat het wordt beschouwd als het absolute minimum om in Nederland van te leven. Maar bij herhaalde fraude kan volgens de Fraudewet de uitkeringsgerechtigde ook dit geld worden ontzegd. De Nationale ombudsman heeft geadviseerd om die buitenwerkingstelling van de beslagvrije voet uit de wet te schrappen, maar dat is niet gebeurd. Karabulut (SP) wil dat de beslagvrije voet altijd wordt gerespecteerd. Van Weyenberg (D66), Schouten (ChristenUnie), Heerma en Kerstens vragen de minister waarom hij het advies van de Ombudsman in dezen niet heeft opgevolgd. Schut wil de beslagvrije voet kunnen blijven opschorten.

Minister Asscher reageert woensdag 18 mei op de inbreng van de Kamer.

 

Print Friendly and PDF ^

Vrijspraak: Niet bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten de benodigde gegevens te verstrekken als bedoeld in art. 227b Sr

Rechtbank Noord-Nederland 4 mei 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2223

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij in strijd met artikel 80 van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, door (telkens) opzettelijk na te laten om onverwijld en/of uit eigen beweging het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) er volledig van op de hoogte te stellen dat verdachte volle dagen en/of volle weken werkzaamheden verrichte en/of 40 uren per week werkte, althans meer uren werkte dan eerder opgegeven aan en/of bekend bij het UWV, met betrekking tot het bedrijf 1]en/of een of meer andere bedrijf/bedrijven. 

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij acht het tenlastegelegde bestanddeel "opzet" in voorwaardelijke zin bewezen, gelet op de belastende getuigenverklaringen en de op verdachte rustende informatieplicht. Verdachte dacht misschien wel dat het zo mocht maar had beter moeten informeren of zich laten informeren volgens de officier. Zij heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.

Het standpunt van verdachte

Verdachte heeft aangevoerd dat hij dient te worden vrijgesproken nu hij niet verkeerd heeft gehandeld. Hij had begrepen dat hij werkzaamheden mocht verrichten zolang het maar geen productiewerk betrof, voor welke werkzaamheden hij (ten dele) was afgekeurd en een WAO-uitkering ontving. Dat hij managementtaken uitvoerde en daarvoor een gering inkomen ontving was besproken met het UWV en aan het UWV opgegeven.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank overweegt hierbij het volgende.

De rechtbank is, met name gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting en de indruk die de rechtbank van verdachte ter terechtzitting heeft verkregen, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken. Verdachte heeft vlak voor het begin van de tenlastegelegde periode in 2004 bij het UWV aangegeven dat hij werk heeft verricht en inkomen heeft genoten. Op grond van de indruk die de rechtbank ter terechtzitting van verdachte heeft verkregen gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte er ten volle van overtuigd was dat hij in de periode erna niet meer informatie had hoeven te verstrekken aan het UWV dan hij reeds gedaan had. Niet bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk heeft nagelaten inlichtingen te verstrekken aan de uitkeringsinstantie.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Onzorgvuldig handelen kan niet als grove schuld worden aangemerkt: geen plaats voor ruimere uitleg van dit begrip bij de beoordeling of een opgelegde boete in sociale zekerheidszaken een evenredige sanctie is.

Centrale Raad van Beroep 20 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1429 De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 20 april 2016 geoordeeld dat grove schuld is te beschouwen als een verzwarende omstandigheid. Daarom ligt het ook op de weg van het Uwv om aan te tonen dat daarvan sprake is (vgl. overweging 5.18 in ECLI:NL:CRVB:2015:1801). Uit een oogpunt van een eenduidige en uniforme toepassing van wet- en regelgeving dient dit begrip op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in het materiële strafrecht en in het fiscale boeterecht. Er is dus geen plaats voor een andere (ruimere) uitleg van dit begrip bij de beoordeling of een opgelegde boete in sociale zekerheidszaken een evenredige sanctie is.

Indien twijfel erover bestaat of sprake is van grove schuld werkt dit ten nadele van het Uwv (vgl. overweging 4.15 in ECLI:NL:GHARN:2012:BW3433). Uit de enkele omstandigheid dat eenbelanghebbende onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belanghebbendeals een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid moet worden gekwalificeerd (vgl. overweging 4.5 in ECLI:NL:HR:1990:ZC4481 en overweging 5.11 in ECLI:NL:CRVB:2016:8).

Uit het feit dat appellant de betaling van WW-uitkering over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 als een eindafrekening heeft beschouwd, de specificaties niet nauwkeurig heeft gelezen, aan zijn boekhouder heeft doen toekomen en daarover geen contact heeft opgenomen met het Uwv, volgt niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Afwijzing herziening uitkeringsfraude

Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:563

Bij verzoekschrift van 20 juli 2015 heeft mr. M.J.J.J.E. Stassen, advocaat te Tilburg, namens de aanvrager herziening aangevraagd van de veroordeling tot een taakstraf van honderd uren, die de politierechter in de rechtbank te Breda op 25 april 2000 heeft uitgesproken op grond van bij of krachtens de Werkloosheidwet inlichtingen of gegevens verstrekken opzettelijk in strijd met de waarheid, meermalen gepleegd.

Feiten

De aanvrager heeft in de periode van 25 mei 1993 tot en met 14 oktober 1996 krachtens de Werkloosheidswet een WW-uitkering ontvangen van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen Groothandel en Vrije Beroepen op basis van 40 arbeidsuren per week. Op 21 april 1993 had de aanvrager een bedrijf gevestigd en dit bedrijf onder de naam A ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Bij raadpleging van de gegevens Basisregistratie dienstverbanden (BRGD) bleek dat de aanvrager per 1 september 1993 personeel in dienst had, in aantal variërend van één tot drie. Over de jaren 1993 tot en met 1996 verkreeg de aanvrager een aftrek voor zelfstandigen. Om bij de ‘Belastingdienst Ondernemingen’ voor deze aftrek in aanmerking te komen, diende de aanvrager minimaal 1225 uur per jaar, gemiddeld 23,55 uur per week, aan zijn bedrijf A te besteden. Uit onderzoek verricht in 1999 door het Gemeenschappelijk Administratiekantoor Nederland bv (Gak) is vervolgens gebleken dat de aanvrager op zijn werkbriefjes ten behoeve van zijn WW-uitkering telkens aanmerkelijk minder dan 23,55 uren als gewerkt had opgegeven. Op grond daarvan werd de aanvrager door het Gak verdacht van sociale zekerheidsfraude, meer bepaald van het tijdens de uitkeringsperiode verrichten van werkzaamheden en/of genieten van inkomsten dan wel het niet beschikbaar zijn voor arbeid zonder daarvan (volledig) melding te maken. Bij besluit van 29 maart 1999 herzag het Gak de aan de aanvrager toegekende WW-uitkering en ging het over tot terugvordering van het totale fraudebedrag. Daarnaast deed het Gak aangifte tegen de aanvrager, hetgeen op 25 april 2000 heeft geleid tot de onherroepelijke veroordeling ter zake van overtreding van art. 133 (oud) van de Werkloosheidswet.

Beoordeling van de aanvraag

De aanvraag berust op de stelling dat te dezen sprake is van een gegeven als bedoeld in het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv, dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de aanvrager hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging.

De Advocaat-Generaal heeft in zijn conclusie onder 2 weergegeven waar het in deze zaak om gaat. De conclusie houdt onder 2 dienaangaande het volgende in:

"De aanvrager heeft in de periode van 25 mei 1993 tot en met 14 oktober 1996 krachtens de Werkloosheidswet een WW-uitkering ontvangen van de Bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen Groothandel en Vrije Beroepen op basis van 40 arbeidsuren per week. Op 21 april 1993 had de aanvrager een bedrijf gevestigd en dit bedrijf onder de naam A ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Bij raadpleging van de gegevens Basisregistratie dienstverbanden (BRGD) bleek dat de aanvrager per 1 september 1993 personeel in dienst had, in aantal variërend van één tot drie. Over de jaren 1993 tot en met 1996 verkreeg de aanvrager een aftrek voor zelfstandigen. Om bij de 'Belastingdienst Ondernemingen' voor deze aftrek in aanmerking te komen, diende de aanvrager minimaal 1225 uur per jaar, gemiddeld 23,55 uur per week, aan zijn bedrijf A te besteden. Uit onderzoek verricht in 1999 door het Gemeenschappelijk Administratiekantoor Nederland bv (Gak) is vervolgens gebleken dat de aanvrager op zijn werkbriefjes ten behoeve van zijn WW-uitkering telkens aanmerkelijk minder dan 23,55 uren als gewerkt had opgegeven. Op grond daarvan werd de aanvrager door het Gak verdacht van sociale zekerheidsfraude, meer bepaald van het tijdens de uitkeringsperiode verrichten van werkzaamheden en/of genieten van inkomsten dan wel het niet beschikbaar zijn voor arbeid zonder daarvan (volledig) melding te maken. Bij besluit van 29 maart 1999 herzag het Gak de aan de aanvrager toegekende WW-uitkering en ging het over tot terugvordering van het totale fraudebedrag. Daarnaast deed het Gak aangifte tegen de aanvrager, hetgeen op 25 april 2000 heeft geleid tot de onherroepelijke veroordeling ter zake van overtreding van art. 133 (oud) van de Werkloosheidswet."

Aan de veroordeling ligt ten grondslag dat de aanvrager in de jaren 1993 tot en met 1996 opzettelijk heeft verzwegen dat hij meer uren ten behoeve van zijn bedrijf A heeft gewerkt dan dat hij op de door hem ingeleverde werkbriefjes heeft vermeld. Immers heeft de aanvrager op de werkbriefjes enkel zijn directe, productieve werkuren ingevuld en de door hem gewerkte indirecte, niet-productieve uren niet opgegeven. Het ging hier om werkbriefjes die de aanvrager diende in te vullen en in te leveren bij (een rechtsvoorganger van) het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in verband met de door hem genoten uitkering inzake de Werkloosheidswet (WW).

Bij de aanvraag zijn gevoegd:

(i) het rapport "ZZP-ers met een valse start" van de Nationale ombudsman van 9 februari 2010;

(ii) het advies van de Bezwaaradviescommissie ZZP (BAC) van 15 maart 2012 aan het UWV om de aan de aanvrager opgelegde herziening en terugvordering van zijn WW-uitkering ongedaan te maken;

(iii) de beslissing op bezwaar van de Raad van Bestuur van het UWV van 16 maart 2012, inhoudende het besluit om het advies van de BAC te volgen;

(iv) het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 29 juli 2013 om de justitiële gegevens van de veroordeling van de aanvrager uit de justitiële documentatie te verwijderen.

In de aanvraag wordt betoogd dat dit samenstel van oordelen en beslissingen een gegeven oplevert als onder 4.1 bedoeld.

Het onderzoeksrapport van de Nationale ombudsman ziet niet op de periode waarin de aanvrager de strafbare feiten pleegde. Bovendien betreft het rapport de zelfstandige zonder personeel (ZZP-er) terwijl de aanvrager vanaf 1 september 1993, dus gedurende een substantieel deel van genoemde periode, personeel in dienst had. Reeds daarom levert dit rapport niet een gegeven op als bedoeld onder 4.1.

De beslissing op bezwaar van de Raad van Bestuur van het UWV moet in samenhang worden gelezen met het advies van de BAC aangezien die beslissing op dat advies is gebaseerd en het advies in wezen de motivering van de beslissing vormt. In de kern genomen gaat het hier om een beleidsbeslissing van een bestuursorgaan, behelzende een normatief oordeel op grond van een gewijzigd inzicht uit 2012 betreffende een klaarblijkelijk in de uitvoeringspraktijk gerezen probleem, toegepast op feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan in de bewezenverklaarde periode die liep van 25 mei 1993 tot en met 15 oktober 1996. Een dergelijke beleidsbeslissing vormt niet een gegeven als bedoeld onder 4.1.

Hetzelfde geldt voor het besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie. Ook dat besluit behelst een normatief oordeel en vormt dus niet een gegeven als hiervoor bedoeld.

Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de aanvraag ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^

Rb bestraft PGB-fraude met werkstraf in plaats van (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf vanwege spijtbetuiging en verlenen medewerking door verdachte

Rechtbank Noord-Nederland 8 december 2016, ECLI:NL:RBNNE:2015:6287 Verdachte is na het overlijden van zijn vrouw doorgegaan met het indienen van verantwoordingsformulieren bij het zorgkantoor om op die wijze pgb-gelden die bestemd waren voor de verzorging van zijn vrouw, te kunnen blijven ontvangen. Verdachte voerde daarbij zorgverleners op die in werkelijkheid geen zorg hadden verleend.

Verdachte heeft door dat handelen bijna 72.000 euro onterecht ontvangen.

Verdachte heeft oprecht spijt betuigd van zijn foutief handelen. Verdachte heeft volledige medewerking verleend aan het onderzoek en heeft zijn verantwoordelijkheid daarin genomen. Daarnaast zijn de feiten tot en met 2012 gepleegd en dient het tijdsverloop ook tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf.

Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, hoewel het benadelingsbedrag dat in beginsel wel zou rechtvaardigen.

De rechtbank veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 150 uur.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

Print Friendly and PDF ^