HR: bezwaarschrift tegen aangifte met onjuiste gegevens kwalificeert niet als onjuiste aangifte in de zin van art. 69 AWR (oud)
/Hoge Raad 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1333 De verdachte is bij arrest van 25 maart 2015 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden wegens witwassen, meermalen gepleegd (feit 1), opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd (feit 2) en valsheid in geschrifte (feit 3).
Middel
Het tweede middel richt zich – op grond van art. 69, vierde lid, AWR - met een rechtsklacht en een motiveringsklacht tegen ’s hofs verwerping van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte met betrekking tot feit 3 (valsheid in geschrifte).
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft voor de niet-ontvankelijkheid van het OM aangevoerd dat op grond van art. 69, vierde lid Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) strafvervolging op grond van art. 225, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, is uitgesloten indien het feit ook valt onder het bereik van art. 69, eerste of tweede lid AWR.
Het hof verwerpt dit verweer. Over het jaar 2002 is door de belastingdienst, nadat verdachte in gebreke was gebleven een aangifte in te dienen, een ambtshalve aanslag opgelegd. Als reactie hierop is namens verdachte door Flex Account bezwaar aangetekend en is alsnog een aangiftebiljet ingediend.
Artikel 9 AWR bepaalt op welke wijze en binnen welke termijnen een aangifte moet worden gedaan. Is eenmaal een belastingaanslag opgelegd dan wordt een nadien doch binnen de wettelijke termijn voor bezwaar ingekomen aangiftebiljet aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de aanslag. Een na aanslagoplegging ingediend aangiftebiljet kan daarom niet meer gelden als een (tijdige) aangifte als bedoeld in de wet. Derhalve is het namens verdachte later opgestelde aangiftebiljet geen aangifte als voorzien bij hoofdstuk II AWR en is de uitzondering van artikel 69, lid 4 AWR niet van toepassing.
Het OM is daarom ontvankelijk in de vervolging van feit 3."
Het Hof heeft aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegd zijn oordeel dat het namens de verdachte opgestelde aangiftebiljet over het jaar 2002 niet kan gelden als een "(tijdige) aangifte als bedoeld in de wet". Dat oordeel van het Hof is juist. Een niet binnen de ingevolge art. 9 AWR bepaalde termijn ingediend aangiftebiljet waarmee de inspecteur bij de aanslagoplegging geen rekening heeft kunnen houden, kan immers niet gelden als een bij de belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in art. 69, tweede lid (oud), AWR.
Het feit dat de verdachte over het jaar 2002 geen aangifte heeft gedaan, kan op zichzelf onder de delictsomschrijving van het eerste lid van art. 69 (oud) AWR worden gebracht. Dit houdt evenwel niet tevens in dat sprake is van de in het vierde lid van dat artikel bedoelde samenloop. Het indienen van een bezwaarschrift met gebruikmaking van een (al dan niet) onjuist/onvolledig ingevulde aangiftebiljet, is immers niet een feit dat onder het eerste lid van dat artikel valt. In zoverre faalt het middel.
Ook voor zover het middel betoogt dat vervolging op grond van art. 69, eerste lid (oud), AWR in verbinding met art. 68, tweede lid onder a (oud), AWR had kunnen plaatsvinden, faalt het. De bedoelde delictsomschrijving ziet op het onjuist aan de inspecteur verstrekken van de in art. 68, tweede lid onder a, AWR bedoelde inlichtingen, gegevens en aanwijzingen door degene die daartoe "desgevraagd" ingevolge art. 47, eerste lid, AWR verplicht is. Die omstandigheid doet zich hier niet voor.
Lees hier de volledige uitspraak.