Voorlezing van stukken ex art. 301 lid 4 Sv
/Hoge Raad 28 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1329 De verdachte is bij arrest van 17 december 2014 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand wegens overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 1) en overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Wegenverkeerswet 1994 (feit 2). Tevens is hem ter zake van elk van beide feiten de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen ontzegd voor de duur van (telkens) vier maanden. Wegens het bewezenverklaarde onder 3, overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, is bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Middel
Het middel klaagt dat het hof ten bezware van de verdachte op stukken acht heeft geslagen die niet ter terechtzitting zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud de verdachte is meegedeeld.
Beoordeling Hoge Raad
De Hoge Raad doet de zaak af onder verwijzing naar art. 81 RO.
Conclusie AG
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Artikel 301, vierde lid, Sv, dat in hoger beroep van overeenkomstige toepassing is op grond van art. 415 Sv, bepaalt dat ten bezware van de verdachte geen acht wordt geslagen op stukken die niet zijn voorgelezen of waarvan de korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld. Deze bepaling strekt ertoe dat de verdachte niet wordt geconfronteerd met stukken die hij niet kent en die nadelig voor hem zijn. Onder dergelijke stukken moeten worden verstaan stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde, de strafbaarheid van het bewezene en van de verdachte of de oplegging van straf of maatregel. Op grond van het bepaalde in art. 417, eerste lid, Sv mogen stukken welke in eerste aanleg zijn voorgelezen ook voor de behandeling in hoger beroep als voorgelezen worden aangemerkt.
9. De behandeling van de onderhavige zaak heeft in eerste aanleg bij verstek plaatsgevonden. Een proces-verbaal van de terechtzitting waarop de zaak inhoudelijk is behandeld, bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Er staat derhalve niet vast dat de door het hof voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen in eerste aanleg op de wijze als vermeld in art. 301 Sv zijn voorgelezen dan wel dat daarvan de korte inhoud is meegedeeld.
10. In het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof is niet met zoveel woorden opgenomen dat er bepaalde stukken zijn voorgelezen dan wel dat de korte inhoud van die stukken is vermeld. Blijkens dat proces-verbaal heeft de behandeling van het hoger beroep zich geconcentreerd op de door de verdediging opgegeven bezwaren met betrekking tot de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf. Verdachte heeft ter terechtzitting alle feiten bekend, en de raadsvrouw van de verdachte heeft, na overleg met de verdachte over de te voeren verdediging, haar pleidooi toegesneden op de vraag welke straf aan verdachte zou moeten worden opgelegd.
11. Het ten bezware van de verdachte acht slaan op niet voorgehouden stukken wordt in art. 301, vierde lid, Sv niet met nietigheid bedreigd. Een verzuim op dit punt behoeft niet tot cassatie te leiden indien de verdachte niet in zijn belang is geschonden door het verzuim. Mijns inziens doet een dergelijk geval zich hier in ieder geval voor voor zover het betreft stukken die van invloed kunnen zijn op het bewijs van het tenlastegelegde. Er is in de aantekening van het mondeling arrest naast de bekennende verklaring van verdachte volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv. Gelet op de volledige bekentenis van verdachte mocht daarmee ook worden volstaan. Er kan dus vanuit worden gegaan dat de inhoud van die bewijsmiddelen overeenstemt met de bekennende verklaring van verdachte. In dat licht bezien, valt niet in te zien in welk belang de verdachte is geschaad door de niet-naleving van het bepaalde in art. 301, vierde lid, Sv.
12. In het proces-verbaal van de zitting van het hof is als zakelijk weergegeven verklaring van verdachte naar aanleiding van vragen van de voorzitter vermeld, dat hij weet dat de volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie openstaande zaak is afgedaan met een taakstraf. Nu deze verklaring is opgenomen als een reactie op een vraag van de voorzitter kan daaruit worden afgeleid dat er naar aanleiding van dat uittreksel aan verdachte kennelijk een vraag is gesteld. Tevens is naar aanleiding van vragen van de voorzitter reeds ter sprake gekomen dat hij ten tijde van de terechtzitting van het hoger beroep vastzat voor een taakstraf van zesenveertig dagen, dat hij die dag bij de politierechter is geweest voor een diefstal van een fiets in Wijhe en een vordering tot tenuitvoerlegging en dat de openstaande zaak van het rijden onder invloed is afgedaan met een taakstraf van tachtig uren. De raadsvrouwe van de verdachte heeft onder meer ter verdediging aangevoerd dat zijn strafblad de laatste tijd betrekkelijk rustig is. Ook als verdachte verklaart dat hij op 6 januari 2015 vrij komt en dat hij niet meer zo wil leven kan het moeilijk anders dan dit is gezegd in reactie op het uittreksel van 21 pagina’s. Mij komt het voor dat in het proces-verbaal van de zitting van het hof voldoende ligt besloten dat de korte inhoud van het uittreksel aan verdachte is voorgehouden. Het enkele feit dat niet elke mutatie op een 21 pagina’s tellend uittreksel met de verdachte afzonderlijk is besproken, doet daar niet aan af.
13. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
Lees hier de volledige uitspraak.