Aangeefster is buiten aanwezigheid verdediging gehoord. Verweer dat het bezigen van haar verklaring in strijd is met artikel 6 EVRM (Schatschaschwili v. Duitsland) wordt verworpen.
/Gerechtshof Amsterdam 27 september 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5008
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 25 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk slachtoffer heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, voornoemde slachtoffer tegen/in het hoofd/gezicht geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe kort en zakelijk weergegeven het volgende aangevoerd. Het gebruik van de verklaring van de aangeefster als bewijsmiddel is in strijd met artikel 6 EVRM, omdat het hof het nader horen van aangeefster als getuige heeft afgewezen, terwijl zij slechts buiten de aanwezigheid van de verdediging is gehoord. De raadsman heeft in dit verband een beroep gedaan op jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaronder Schatschaschwili v. Duitsland, 15 december 2015, 9154/10.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat de rechter in hoger beroep bewijsmiddelen dient te waarderen door niet enkel kennis te nemen van schriftelijke stukken, maar door ambtshalve getuigen op zitting te horen. In de onderhavige zaak zijn de getuigen door het hof niet op zitting gehoord en is ook niet op die wijze een oordeel gevormd over de betrouwbaarheid van de getuigen. Daarmee is gehandeld in strijd met artikel 6 EVRM en mogen de verklaringen van de getuigen niet voor het bewijs worden gebezigd, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Het hof verwerpt de verweren en overweegt als volgt.
De aangeefster heeft aangifte gedaan van mishandeling. Door de raadsheer-commissaris is op 6 juli 2015 het verzoek om aangeefster als getuige te horen toegewezen. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de raadsheer-commissaris van 19 oktober 2015 is de getuige niet verschenen na te zijn opgeroepen op het van haar bekende adres in Nederland. Een rechtshulpverzoek is op dat moment niet gedaan, omdat het volgens de raadsheer-commissaris bekend is dat het lange tijd zou duren alvorens er zicht zou kunnen zijn op een videoverhoor. Op de terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2016 heeft de raadsman gepersisteerd bij het horen van aangeefster door de raadsheer-commissaris en heeft het hof dit verzoek toegewezen. Door de raadsheer-commissaris is vervolgens op 29 maart 2016 een rechtshulpverzoek gedaan aan de Griekse autoriteiten. Vervolgens zijn door of namens de raadsheer-commissaris blijvend inspanningen verricht om een videoverhoor tot stand te brengen, ook door tussenkomst van Eurojust. Dit is gerelateerd in een proces-verbaal van bevindingen van 6 maart 2017. De Griekse autoriteiten hebben een verzoek naar de stand van zaken niet beantwoord. Zoals verder blijkt uit het proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 31 juli 2017, hebben de Griekse autoriteiten geen gevolg gegeven aan het verzoek om de aangeefster middels een videoverbinding te horen, maar hebben zij de getuige zelfstandig gehoord op 8 maart 2017. Een vertaling van dit verhoor bevindt zich bij de processtukken. In dit verhoor heeft de aangeefster haar aangifte bevestigd.
Ter terechtzitting van 13 september 2017 heeft de raadsman gepersisteerd bij het horen van de aangeefster door de verdediging. De raadsman heeft bij de onderbouwing van zijn verzoek de verklaring van de aangeefster, dat zij is aangevallen door een man, niet betwist. Het hof heeft het verzoek van de verdediging afgewezen en daartoe overwogen dat veel inspanningen zijn verricht om de getuige te horen en dat de door de verdediging ter terechtzitting van 13 september 2017 geformuleerde vragen dan wel reeds beantwoord zijn door aangeefster, dan wel niet relevant zijn met het oog op de beantwoording van de vragen geformuleerd in de artikelen 348-350 Sv, een en ander mede bezien in het licht van de overige stukken in het dossier.
Op grond van voorgaande feiten stelt het hof vast dat in de onderhavige zaak in enige mate inbreuk is gemaakt op het ondervragingsrecht van de verdediging.
Indien voor de verdediging geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft bestaan om een getuige te (doen) ondervragen, kan het gebruik van een door die getuige afgelegde verklaring in strijd zijn artikel 6 EVRM. Het gebruik van een untested getuigenverklaring levert evenwel geen automatische schending op van artikel 6 EVRM. Volgens het EHRM dient de rechter te beoordelen:
(i) whether there was a good reason for the non-attendance of the witness and, consequently, for the admission of the absent witness's untested statements as evidence;
(ii) whether the evidence of the absent witness was the sole or decisive basis for the defendant's conviction; and
(iii) whether there were sufficient counterbalancing factors, including strong procedural safeguards, to compensate for the handicaps caused to the defence as a result of the admission of the untested evidence and to ensure that the trial, judged as a whole, was fair.
Bij het toepassen van deze criteria dient het hof te kijken naar de ‘overall fairness’ van het proces.
Ten aanzien van de criteria overweegt het hof als volgt.
(ii) De gebezigde verklaring van de aangeefster is belangrijk voor het bewijs dat zij mishandeld is, maar niet voor het daderschap van de dader. Daarvoor is the sole basis het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant verbalisant 2. De verklaring van de aangeefster is daarmee niet the sole or decisive basis for the defendant's conviction.
(iii) Het hof stelt voorop dat het de gebezigde verklaring van aangeefster met behoedzaamheid heeft gehanteerd vanwege het feit dat de verdediging geen mogelijkheid heeft gehad deze getuige te horen. Het hof acht het voor de aanwezigheid van counterbalancing factors relevant dat belangrijk ander bewijsmateriaal voorhanden is dat de verklaring van de aangeefster bevestigt. Ook is het van belang dat de verdediging de – niet benutte – mogelijkheid heeft gehad om het horen van andere getuigen te verzoeken. De verdediging heeft derhalve sufficient counterbalancing factors gehad.
(i) Mede gelet op de beoordeling van de vorige twee vragen acht het hof good reasons aanwezig dat de getuige niet is gehoord in aanwezigheid van de verdediging. Als factual reason ziet het hof de omstandigheid dat de getuige is gehoord door de Griekse autoriteiten, nadat blijkens de processen-verbaal van de raadsheer-commissaris en het rechtshulpverzoek aan de Griekse autoriteiten all reasonable efforts zijn gemaakt om haar te horen in aanwezigheid van de verdediging, mede gezien het betrekkelijke belang van de verklaring gelet op de overige processtukken en met name ook op hetgeen de verdediging ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd. Daarbij komt tenslotte de omstandigheid dat de verdediging de door het hof gebezigde verklaring inhoudelijk niet heeft betwist.
Gelet op het voren overwogene is het hof van oordeel dat het proces als fair kan worden gekwalificeerd en dat het gebruik van het door het hof gebezigde verklaring niet in strijd is met artikel 6 EVRM. Het verweer wordt verworpen.
Ambtshalve horen getuigen
Het hof is van oordeel dat de stelling van de raadsman dat het hof ambtshalve is gehouden om ter zitting getuigen te horen teneinde hun betrouwbaarheid te beoordelen, geen steun vindt in het recht. Het bezigen van de verklaringen van de niet ter terechtzitting gehoorde getuigen levert derhalve geen schending op van artikel 6 EVRM. Het verweer wordt verworpen.
Lees hier de volledige uitspraak.