Aanwezigheidsrecht & afwijzing aanhoudingsverzoek na schriftelijke verklaring waarin verdachte afstand doet van zijn recht die dag ter terechtzitting te verschijnen
/Hoge Raad 11 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2294
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 1 februari 2017 in zaak A wegens 1 “mishandeling” en 2 “bedreiging met brandstichting, meermalen gepleegd”, in zaak B wegens “mishandeling” en in zaak C (C.2) en D wegens “eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2017 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De voorzitter deelt mede de korte inhoud van een faxbericht d.d. 18 januari 2017, inhoudende een schriftelijke verklaring van verdachte, waarin hij afstand doet van zijn recht heden ter terechtzitting te verschijnen.
(...)
De raadsvrouwe deelt mede:
Ik ben weliswaar door cliënt gemachtigd om de verdediging te voeren, maar het is voor mij een verrassing dat hij vandaag niet ter terechtzitting aanwezig is. Ik weet dat hij last heeft van de longziekte COPD. De afgelopen tijd ging het niet goed met hem en hij wist niet of hij vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Als hij vandaag niet aanwezig zou zijn dan zou hij mij daarvan voorafgaand aan de zitting telefonisch op de hoogte stellen. Hij heeft mij echter niet gebeld en ik weet niet beter dan dat hij vandaag aanwezig wil zijn. Ik heb zojuist nog vijfmaal met het Huis van Bewaring in Grave gebeld en zij gaven mij aan dat verdachte afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Ik kan mij voorstellen dat hij zich niet goed genoeg voelde om naar zitting te gaan en door het personeel van het Huis van Bewaring is geadviseerd afstand te doen. Ik denk echter dat het in het belang van cliënt is dat hij wel ter terechtzitting aanwezig is en ik verzoek de behandeling van de zaak aan te houden. (...)
Ik had met cliënt afgesproken dat hij mij zou bellen als hij vandaag niet aanwezig zou zijn. Client heeft mij niet gebeld en ik ga er daarom vanuit dat hij ter terechtzitting aanwezig wil zijn. Ik heb ook gesproken met de medische dienst van het Huis van Bewaring in Grave, maar zij kunnen niet zo maar de medische gegevens van cliënt overleggen.
De medische dienst heeft mij wel kenbaar gemaakt dat zij cliënt zouden vragen mij te bellen.
(...)
Na hervatting van het onderzoek ter terechtzitting deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot aanhouding van de behandeling wordt afgewezen. Verdachte heeft blijkens de binnengekomen afstandsverklaring afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Een dergelijke afstandsverklaring maak je niet op in het geval je ziek bent en je ter terechtzitting aanwezig wilt zijn. In het geval verdachte aanhouding van de behandeling had gewenst had hij juist contact op moeten nemen met zijn raadsvrouwe, maar dat heeft hij niet gedaan. (...)"
Middel
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
Beoordeling Hoge Raad
Het Hof heeft vastgesteld dat een schriftelijke verklaring is binnengekomen waarin de verdachte afstand doet van zijn recht die dag ter terechtzitting te verschijnen. In de overwegingen van het Hof ligt voorts besloten dat naar zijn oordeel de door de raadsvrouwe geopperde mogelijkheid dat de verdachte de afstandsverklaring had getekend omdat hij zich niet goed genoeg voelde om de zitting bij te wonen, niet aannemelijk is. Gelet daarop getuigt het oordeel van het Hof dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en het belang van het onderzoek niet de aanhouding van de behandeling van de zaak vordert, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk.
Het middel faalt.
Conclusie AG
5. Indien de verdachte in de penitentiaire inrichting waar hij op dat moment verblijft een afstandsverklaring heeft getekend, mag de rechter er in beginsel van uitgaan dat de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn afwezigheidsrecht. Onder bijzondere omstandigheden kan dat anders liggen en geldt niet het uitgangspunt dat de verdachte, ondanks dat hij een afstandsverklaring heeft getekend, zijn aanwezigheidsrecht heeft prijsgegeven.
6. De vraag die thans voorligt is of het hof in deze zaak, gelet op hetgeen de raadsvrouw ter zitting heeft aangevoerd, ervan uit mocht gaan dat de verdachte (ondubbelzinnig) afstand had gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. In dit verband verwijs ik tevens naar een recent arrest van de Hoge Raad waarin de Hoge Raad enkele algemene opmerkingen heeft gemaakt over de wijze waarop verzoeken tot aanhouding dienen te worden onderbouwd en door de rechter dienen te worden beoordeeld. De Hoge Raad overwoog (onder meer):
“2.4. In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Indien de rechter de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat evenwel niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden - in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte - of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen.
(…)
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds - dat wil zeggen: zonder dat tot de hierna, onder 2.5 weer te geven afweging van belangen wordt overgegaan - afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. (Vgl. HR 20 februari 2018, ECLI:NL: HR:2018:251, NJ 2018/119.)
2.5. (…)
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. (Vgl. HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730,NJ 2002/466.)”
7. Het hof heeft kennelijk niet aannemelijk geoordeeld dat de verdachte ziek was en louter om die reden de afstandsverklaring heeft ondertekend. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, aangezien de raadsvrouw aan de onderbouwing van haar verzoek slechts een vermoeden ten grondslag heeft gelegd, namelijk dat de verdachte zich wellicht niet goed genoeg voelde om ter terechtzitting te verschijnen. Daarbij neem ik mede in aanmerking dat de verdachte zelf op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat hij niet ter terechtzitting kon verschijnen op de grond dat hij ziek was, bijvoorbeeld door dit op de afstandsverklaring aan te tekenen of door zijn raadsvrouw te (doen) bellen. Ook na het tekenen van de afstandsverklaring heeft de verdachte geen enkele actie ondernomen waaruit kon worden afgeleid dat hij had willen terugkomen op zijn eerdere afstandsverklaring. Onder die omstandigheden kon hof het verzoek om aanhouding m.i. dan ook afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is en behoefde hij niet meer tot een afweging van belangen over te gaan.
8. Het eerste middel faalt.
Lees hier de volledige uitspraak.