Advies AG bij HvJ-EU over publieke toegang tot informatie over UBO's
/In zijn conclusie van 20 januari 2022 concludeert advocaat-generaal Giovanni Pitruzzella dat de vierde antiwitwasrichtlijn (richtlijn 2015/849), zoals gewijzigd bij de vijfde antiwitwasrichtlijn (richtlijn 2018/843), gedeeltelijk ongeldig is. In essentie gaat de zaak over de vraag hoe een evenwicht kan worden gevonden tussen transparantievereisten (betreffende uiteindelijke begunstigden en de zeggenschapsstructuren van ondernemingen met het oog op de voorkoming en bestrijding van witwassen de financiering van terrorisme) en de eerbiediging van de grondrechten (met name het recht van de uiteindelijke begunstigden op privacy en bescherming van hun persoonsgegevens).
Achtergrond van de zaak
In de onderhavige zaken (gevoegde zaken C-37/20 en C-601/20 - WM en Sovim SA tegen Luxembourg Business Registers) hebben twee geregistreerde uiteindelijke begunstigden van in Luxemburg gevestigde vennootschappen verzocht om beperking van de toegang van het grote publiek tot hun gegevens, omdat openbaarmaking van die gegevens een onevenredig risico van schending van hun grondrechten zou inhouden. De voor de registraties verantwoordelijke Luxemburgse autoriteit heeft dit verzoek afgewezen. Het Tribunal d'arrondissement de Luxembourg heeft het HvJEU verschillende vragen gesteld over de geldigheid en de uitlegging van art. 30 van de AML-richtlijnen. Dit artikel regelt welke gegevens over uiteindelijke begunstigden moeten worden verzameld en geregistreerd in de centrale registers van de EU-lidstaten. Volgens artikel 30, lid 5, moeten de lidstaten informatie over uiteindelijke begunstigden verzamelen en registreren in centrale registers van de EU-lidstaten. 30, lid 5, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat bepaalde gegevens over uiteindelijke begunstigden in alle gevallen toegankelijk zijn, onder meer voor het grote publiek. De lidstaten kunnen toegang verlenen tot andere gegevens. Art. Artikel 30, lid 9, voorziet in een uitzondering op de toegang in uitzonderlijke omstandigheden, die in de nationale wetgeving moet worden vastgelegd. Dit is het geval indien de toegang de uiteindelijk gerechtigde zou blootstellen aan een onevenredig risico, het risico van fraude, ontvoering, chantage, afpersing, intimidatie, geweld of intimidatie.
Het advies van de AG
De AG benadrukte allereerst dat de toegang van het publiek tot de gegevens een inbreuk vormt op de grondrechten van de uiteindelijk gerechtigden, ook al is deze inbreuk niet bijzonder ernstig. Ten tweede ging de AG na of de beperking van de grondrechten (met name de artikelen 7 en 8 van het Handvest) kan worden gerechtvaardigd. In dit verband stelde hij twee problematische punten vast in de bepaling van art. 30 van Richtlijn 2015/849, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2018/843:
Wat betreft art. 30, lid 5, heeft de EU-wetgever nagelaten de reikwijdte en de aard van persoonsgegevens duidelijk en nauwkeurig te omschrijven toen hij het aan de EU-lidstaten overliet om aanvullende informatie over uiteindelijke begunstigden toegankelijk te maken voor leden van het grote publiek - in dit opzicht is de AML-richtlijn ongeldig;
Met betrekking tot artikel. Wat artikel 30, lid 9, betreft, kan de vaststelling van vrijstellingen niet noodzakelijkerwijs worden gelezen als een discretionaire bevoegdheid van de lidstaten (zoals geformuleerd in de richtlijn), maar is het een verplichting voor de lidstaten om vrijstellingen in hun nationale wetgeving op te nemen. In dit verband erkende de AG dat het doel is het grote publiek toegang te geven tot gegevens over uiteindelijke begunstigden (personen/organisaties hoeven niet langer een rechtmatig belang aan te tonen), maar dit moet worden geflankeerd door passende waarborgen voor de grondrechten van de uiteindelijke begunstigden.
Concluderend is AG Pitruzzella echter van mening dat de regeling voor de toegang tot gegevens over uiteindelijke begunstigden die bij de vierde en vijfde AML-richtlijn is vastgesteld, in overeenstemming is met de EU-wetgeving inzake grondrechten.
Lees hier de volledige conclusie.