HR herhaalt overwegingen m.b.t. doorbreking van het verschoningsrecht en de procedure van art. 98 Sv
/Hoge Raad 18 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:223
De klager wordt ervan verdacht in zijn hoedanigheid van advocaat in het strafrechtelijk onderzoek ‘26Mandel’ strafbare feiten te hebben gepleegd. Die strafbare feiten zou hij hebben gepleegd in samenwerking met zijn neef, betrokkene 1, die in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught verblijft en verdacht wordt van ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband.
Er is beslag gelegd op een iPad en notitieblokken tijdens het bezoek van de klager aan zijn cliënt in de EBI in Vught en op digitale gegevensdragers in het (voormalig) kantoorpand, de woning en de auto van de klager wegens verdenking van het vormen van crimineel samenwerkingsverband met die cliënt.
Het procesverloop
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 7 oktober 2021 naar aanleiding van een aantal vorderingen van de officier van justitie tot doorzoeking en inbeslagneming beslist dat, gezien de ernst van de feiten waar de klager van verdacht wordt, sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ op grond waarvan het gerechtvaardigd is het verschoningsrecht van de klager te doorbreken. Daarbij heeft de rechter-commissaris tevens ervoor gekozen de inwinning van het standpunt van de deken van de orde van advocaten achterwege te laten. Ten slotte heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie beslist dat ten aanzien van de in de vordering genoemde iPad van de klager het opsporingsbelang vergt dat met spoed kan worden kennisgenomen van de inhoud van de zich daarop bevindende bestanden, zonder de bezwaartermijn van art. 98 lid 4 juncto art. 552a Sv te hoeven afwachten.
Onder de klager is de dag daarna op 8 oktober 2021 tijdens een bezoek aan zijn cliënt in de EBI in Vught een notitieblok en een iPad in beslag genomen. De klager is tijdens dit bezoek aangehouden en in voorlopige hechtenis genomen. Daarnaast is op diezelfde dag in zijn woning, in zijn kantoorpand en voormalig kantoorpand en in zijn auto een groot aantal goederen, met name digitale gegevensdragers, in beslag genomen.
Bij aanvullende beschikking van 11 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie beslist dat het opsporingsbelang vergt dat eveneens met spoed wordt kennisgenomen van de inhoud van de inbeslaggenomen notitieblokken waarmee de klager tijdens zijn bezoek communiceerde met betrokkene 1.
Tegen deze beschikkingen van de rechter-commissaris heeft de klager op 13 oktober 2021 een klaagschrift ingediend bij de rechtbank. Daarin wordt in de eerste plaats geklaagd dat de rechter-commissaris op grond van de beschikbare informatie niet had mogen beslissen dat er sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht van klager mocht worden doorbroken en dat de inbeslaggenomen goederen, met name de buiten de EBI in beslag genomen goederen, eveneens gegevens bevatten van andere cliënten van de klager ten aanzien waarvan zich het verschoningsrecht van de klager uitstrekt. Verzocht wordt dat de rechtbank zal bepalen dat het openbaar ministerie geen kennis mag nemen van de inbeslaggenomen stukken noch deze mag gebruiken.
Het klaagschrift is op 21 oktober 2021 door de rechtbank behandeld. Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting blijkt dat de raadsman van de klager heeft aangevoerd dat de verdediging zich niet op het standpunt stelt dat alles onder de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht van de klager valt, maar dat er een modus moet worden gevonden dat “zaken die niets met onderhavige zaak te maken hebben, op geen enkele wijze worden ingezien”.
De rechtbank heeft op 4 november 2021 het klaagschrift ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat de rechter-commissaris op goede gronden heeft beslist dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het doorbreken van het verschoningsrecht rechtvaardigen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie “gemachigd wordt de stukken te voegen in het procesdossier en daarvan gebruik te maken ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek 26Mandel”. De rechtbank heeft daarbij niet bepaald om welke stukken en gegevens het gaat.
Hierna zal ik, voor zover in cassatie van belang, eerst de beslissingen van de rechter-commissaris en de beschikking van de rechtbank weergeven. Vervolgens zal ik de middelen bespreken.
Middel
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de behandeling van het klaagschrift, voor zover het betrekking heeft op de andere voorwerpen dan de in de EBI inbeslaggenomen iPad en notitieblokken, had moeten aanhouden en de stukken in zoverre in handen van de rechtercommissaris had moeten stellen. Daartoe wordt aangevoerd dat de rechtercommissaris ten aanzien van die overige voorwerpen nog niet had beslist of de officier van justitie van de inhoud daarvan mag kennisnemen.
Beoordeling Hoge Raad
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat het verschoningsrecht van de advocaat in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd ‑ moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In een dergelijk geval moeten het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het betreffende feit. Daarbij moet zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3805 en HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162).
Indien een doorzoeking plaatsvindt bij een advocaat en de rechter-commissaris de stukken meeneemt naar zijn kabinet ter nadere beoordeling, gebeurt de inbeslagneming bij de advocaat op grond van het voorlopig oordeel van de rechter-commissaris dat deze stukken kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, rechtsoverweging 2.4.1). Een dergelijke handelwijze is ook in overeenstemming met wat de wetgever volgens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis voor ogen heeft gestaan in gevallen waarin op het kantoor van de verschoningsgerechtigde vanwege de omvang van het te selecteren materiaal slechts een eerste selectie kan worden gemaakt.
Op grond van artikel 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, rechtsoverweging 4.2.3). Indien de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de klager met betrekking tot inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960 en HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553).
Met de beslissing dat in deze zaak “het regime van de zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing wordt verklaard, heeft de rechter-commissaris tot uitdrukking gebracht dat zich het bedoelde geval voordoet waarin het verschoningsrecht van de klager en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden moeten wijken voor het belang van het aan het licht brengen van de waarheid van de feiten waarvan de klager wordt verdacht.
De rechter-commissaris heeft wat betreft “de aard en omvang van door doorzoeking te verkrijgen gegevens” overwogen dat het gaat om “communicatie van verdachte met betrokkene 1 dan wel met anderen van het criminele samenwerkingsverband, en om communicatie van anderen van hetzelfde criminele samenwerkingsverband, in de vorm van notitieboekjes en andere bescheiden met aantekeningen, inhoud van telecommunicatiemiddelen, administratie en de inhoud van digitale gegevensdragers.”
Op grond van de mededeling van de officier van justitie over het nog te verrichten onderzoek van de rechter-commissaris moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de rechter-commissaris ten tijde van de behandeling van het klaagschrift, behalve ten aanzien van de in de spreekruimte van de EBI inbeslaggenomen iPad en notitieblokken, nog niet ten aanzien van alle overige inbeslaggenomen stukken een (definitieve) beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv had genomen over het beroep op het verschoningsrecht van de klager. Gelet op wat is overwogen, had de rechtbank de behandeling van het klaagschrift in zoverre moeten aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris moeten stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 Sv.
Het cassatiemiddel slaagt.
Na terugwijzing van de zaak zal de rechtbank, indien de rechter-commissaris niet inmiddels ook ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen dan de hiervoor genoemde iPad en notitieblokken een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven, de zaak daartoe in handen van de rechter-commissaris moeten stellen.
Lees hier de volledige uitspraak.