Afwijzing ex art. 12 Sv gericht tegen burgemeester Gilze en Rijzen ter zake van smaad en laster gepleegd in tv-programma Buitenhof

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:786

De klacht is gericht tegen de beslissing van de senior officier van justitie van 4 juni 2019 om beklaagde niet te vervolgen ter zake van laster en/of smaad gepleegd in TV programma ‘Buitenhof’ uitgezonden op 9 september 2018. Klager is het niet eens met de argumentatie van het sepot. De door beklaagde op landelijke tv gedane uitspraken leveren een ‘bepaald feit’ in de zin van artikel 261 Sr (smaad) op. Daarmee wordt gedoeld op een concrete gedraging tegen een of meer aanwijsbare personen. Weliswaar is klager niet bij Naam genoemd (zoals in het sepotbericht gesteld) maar dat is niet doorslaggevend aangezien de uitlatingen wel zijn geconcretiseerd als het gaat om op welke aanwijsbare persoon deze uitlatingen betrekking hadden, gelet op de inhoud van de uitlatingen in combinatie met alle feiten en omstandigheden van het geval. De gedane uitspraken zijn bovendien in essentie in strijd met de waarheid: klager is nooit naar beklaagde op weg geweest met een Kalasjnikov en handgranaten. In de schuur van klager zijn nooit 66 Kalasjnikovs aangetroffen en ook geen restanten van een doormidden gezaagd lijk.

Klager is door de Rechtbank Amsterdam veroordeeld voor onder meer het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid wapens, waaronder slechts 1 Chinese variant van de AK 47 (c.q. Kalasjnikov). Daarnaast is klager veroordeeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant voor het medeplegen van het wegmaken van een lichaam, waar het gaat om een lichaam dat in stukken is aangetroffen in een kanaal. Maar geen enkel lichaamsdeel, zelfs geen druppel bloed van deze persoon, is aangetroffen in de schuur noch op het terrein van klager. In deze zaak loopt een hoger beroep bij het hof Den Bosch. Uitspraak is op 10 september 2019. Bovendien is in het geval van smaad(schrift) niet per se vereist dat het bepaalde feit onwaar is, hetgeen hier wel het geval is. In het klaagschrift wordt voorts melding gemaakt van het feit dat klager eerder is veroordeeld voor bedreiging van beklaagde.

In de aangifte is, zakelijk weergegeven, gesteld dat beklaagde tijdens de televisie-uitzending van Buitenhof d.d. 9 september 2018 over klager – zonder klagers Naam te noemen – heeft gezegd:

“Een keer was er iemand op weg naar mij met een Kalasjnikov en handgranaten.”

en

“Bij nadere opsporing bleek dat hij ook nog 66 Kalasjnikovs in zijn schuur had plus de restanten van een doormidden gezaagd lijk wat hij in het kanaal had gegooid.”

Deze uitlatingen zijn beide in strijd met de waarheid aangezien:

a. Klager niet naar beklaagde onderweg was met een Kalasjnikov en/of handgranaten.

Klager heeft een opmerking gemaakt, waarbij hij deze twee zaken heeft genoemd, maar is hiermee nooit onderweg geweest naar beklaagde.

Er niet zo veel Kalasjnikovs in de schuur van klager zijn aangetroffen en ook geen restant(en) van een lijk.

Ook al is klager niet expliciet bij Naam genoemd, heel veel mensen, zeker in de regio Gilze en Rijen, weten over wie beklaagde het heeft, nu er voor klager en zijn strafvervolgingen erg veel media-aandacht is geweest de afgelopen jaren.

Volgens klager heeft beklaagde zich hierdoor schuldig gemaakt aan smaad en/of laster.

Het oordeel van het hof

Om te kunnen komen tot de gegrondverklaring van een klacht moet het hof allereerst van oordeel zijn dat er op grond van de voorhanden stukken voldoende bewijs aanwezig is of dat door middel van nader onderzoek voldoende bewijs kan worden vergaard op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat de strafrechter tot een veroordeling van beklaagde zal kunnen komen.

Klager wenst vervolging van beklaagde wegens smaad dan wel laster.

Voor een veroordeling van smaad c.q. smaadschrift moet volgens de bepalingen van artikel 261, leden 1 en 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kunnen worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk iemands eer of goede Naam heeft aangerand, door telastlegging van een bepaald feit, met het kennelijk doel om daaraan ruchtbaarheid te geven. Onder ‘ruchtbaarheid geven’ als bedoeld in genoemd artikel dient volgens vaste jurisprudentie te worden verstaan: het ter kennis van het publiek brengen. Met zodanig ‘publiek’ is een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden bedoeld.

Er is sprake van laster als bedoeld in artikel 262 Sr wanneer degene die het misdrijf van smaad(schrift) pleegt weet dat datgene waarvan hij de beledigde beschuldigt in strijd met de waarheid is en het opzet is gericht op krenking van eer of goede Naam van de beledigde.

Smaad(schrift) en laster zijn zogeheten uitingsdelicten en de vervolging en veroordeling van degene die van het plegen van deze delicten wordt verdacht vormen aldus inperkingen van de vrijheid van meningsuiting.

Het beklag raakt derhalve aan het in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting. Bij de vraag waar de grens van die vrijheid ligt, dient het toetsingskader gevonden te worden in het Nederlandse recht, waarbij de uitleg van de relevante bepalingen mede gezien moet worden in het licht van de rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM). Een voorwaarde voor inperking van het recht op vrijheid van meningsuiting is blijkens vaste rechtspraak van het EHRM dat de inperking noodzakelijk is in een democratische samenleving. Eveneens volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan die noodzaak niet snel worden aangenomen indien de uitingen in de media worden gedaan en als bijdrage aan het publieke debat kunnen worden beschouwd.

Het hof overweegt dat uit het dossier naar voren komt dat beklaagde onderhavige uitlatingen heeft gedaan in het kader van een publiek debat uitgezonden op de Nederlandse televisie zonder daarbij de Naam van klager te noemen. Uit eigen wetenschap is het hof bekend dat bij deze televisie-uitzending de aandacht uitging naar problemen waar lokale overheden bij de bestrijding van met name drugsgerelateerde criminaliteit in hun gemeente te maken krijgen en welke consequenties het optreden tegen personen die daarbij vermoed worden betrokken te zijn kan hebben c.q. heeft gehad voor enkele burgemeesters, waaronder beklaagde.

Het hof overweegt voorts dat niet uitgesloten is dat personen die dichtbij klager staan of anderszins bijzondere belangstelling voor klager koesteren konden vermoeden op welke persoon beklaagde in zijn uitingen doelde, maar voor een bredere kring van betrekkelijk willekeurige derden heeft dat gelet op door beklaagde gebruikte bewoordingen naar oordeel van het hof niet te gelden.

Gelet op al het vorenstaande zijn de in de aangifte genoemde uitlatingen naar het oordeel van het hof niet aan te merken als smaad.

Aangezien naar het oordeel van het hof geen sprake is van smaad, behoeft het beklag inzake laster geen afzonderlijke behandeling, gelet op het feit dat laster een gekwalificeerde specialis is van smaad.

Het beklag zal derhalve worden afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^