Afwijzing ontnemingsvordering: onvoldoende vast komen te staan dat bedrog in jaarcijfers heeft geleid tot de verkrijging van krediet

Rechtbank Amsterdam 1 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:349

De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden toegewezen en hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. B.V. 1 kreeg van naam bank een krediet met als doel de financiering van de algemene bedrijfsactiviteiten en de financiering van overnames van ondernemingen. Het krediet dat aan B.V. 1 is verstrekt is verkregen door de samenwerking van het criminele samenwerkingsverband. De limiet van het krediet was namelijk gekoppeld aan de beurskoers van het aandeel naam N.V. 1. Op het moment van betaling is naam N.V. 1 echter technisch failliet, zoals blijkt uit de correspondentie tussen de verdachten onderling over het ‘funding monster B.V. 1’ dat geen cent verdient. Slechts door de misleiding van de accountants en het bedrog in de jaarcijfers is er nog een beurskoers. Zonder een acceptabele beurskoers zou het krediet niet zijn verstrekt. De kredietfaciliteit van B.V. 1 is vervolgens gebruikt om € 3.430.000,- naar naam B.V. 2 en € 1.470.000,- aan naam B.V. 3 over te maken. De betalingen zijn bedrijfsvreemd, want zij dienen niet het doel van de onderneming noch het doel van de kredietfaciliteit. Uit het dossier blijkt dat medeverdachte 1 de macht had in naam B.V. 3 en dat veroordeelde de macht had in naam B.V. 2. Ieder van hen had de volledige beschikkingsmacht over zijn vennootschap. Dit betekent dat de betalingen die beide vennootschappen ontvingen, als wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden toegerekend aan de respectievelijke directeur-grootaandeelhouder. De conclusie luidt dan ook dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel € 3.430.000,- bedraagt.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat niet aannemelijk kan worden gemaakt dat veroordeelde enig wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Geen enkele betaling uit enige (in de strafzaak) ten laste gelegde transactie is van naam N.V. 1 naar B.V. 1 gegaan. Op volstrekt normale voorwaarden is een bankkrediet gesloten door een vennootschap die daartoe voldoende solvabel was. Het krediet was dus geen voordeel dat in verband staat met de verweten strafbare feiten. Het bankkrediet kan ook niet aangemerkt worden als bate uit de strafbare feiten. De stelling van de officier van justitie dat zonder de verweten strafbare feiten de koers veel lager zou zijn, is onjuist. Ook dan had de transactie op dezelfde wijze kunnen geschieden, maar misschien met meer aandelen als onderpand. Gunstige jaarcijfers zijn ook geen voorwaarde voor een beursnotering, of zelfs voor succes op de beurs. De koers van het aandeel van een beursgenoteerd fonds hangt namelijk af van vele factoren.

Oordeel van de rechtbank

In de strafzaak is de rechtbank tot een bewezenverklaring gekomen van bedrog in jaarcijfers (feit 2). De vraag is of door middel van of uit de baten van dit strafbare feit veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord, omdat voor de rechtbank onvoldoende is komen vast te staan dat het bedrog in de jaarcijfers (feit 2) heeft geleid tot de verkrijging van een krediet van de naam bank. Uit de stukken komt namelijk onvoldoende naar voren dat het in de strafzaak bewezen verklaarde strafbare feit heeft geleid tot een hoge(re) beurskoers en/of dat de (hoge) beurskoers de aanleiding is geweest voor de verstrekking van het krediet. Nu de officier van justitie onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen zal de ontnemingsvordering worden afgewezen.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^