Afwijzing van verzoek tot het horen van een (alibi)getuige
/Parket bij de Hoge Raad 11 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:125
De strafzaak tegen de verdachte komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Tandem’. Het draait in deze zaak onder meer om een poging tot liquidatie in Diemen op 5 november 2015. Op klaarlichte dag, ter hoogte van een appartementencomplex aldaar, is een Volkswagen Golf gestopt waarna twee personen zijn uitgestapt. Een derde persoon, de bestuurder, is in de Volkswagen Golf blijven zitten. De twee schutters hebben met aanvalsgeweren 34 kogels afgevuurd. Het slachtoffer, die op dat moment in een auto zat, is daarbij zes keer, onder meer op vitale delen in zijn lichaam, geraakt. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich samen met vier andere verdachten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord. Alhoewel het hof niet met voldoende zekerheid heeft kunnen vaststellen wie op de plaats van het delict, waar de verdachte met twee andere verdachten aanwezig was, de twee schutters zijn geweest, heeft het hof geoordeeld dat alle drie wisten dat het slachtoffer onder vuur zou worden genomen.
Daarnaast heeft het hof bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van wapenbezit en het bezit van explosieven, heling van een voertuig en vernieling.
Het gerechtshof Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar met aftrek van voorarrest.
Middel
Het vijfde middel behelst de klacht dat het hof het verzoek tot het horen van getuige betrokkene 7 ten onrechte, althans onbegrijpelijk gemotiveerd, heeft afgewezen.
Conclusie AG
Uit het proces-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 13, 15, 16 en 30 november 2018 blijkt dat de raadsman van de verdachte ter terechtzitting van 13 november 2018 heeft verzocht om de getuige betrokkene 7 te horen. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman het volgende aangevoerd:
“Verder wil ik opmerken dat mijn cliënt nu voor het eerst heeft verklaard waar hij verbleef ten tijde van de schietpartij. Er zijn getuigen die kunnen bevestigen waar hij was. In dit verband zal ik zo dadelijk verzoeken om betrokkene 7 als getuige te horen. (…)
Mijn cliënt verklaart dat hij op 5 november 2015 in Diemen niet heeft geschoten. Hoewel die verklaring niet geheel disculperend is, heeft hij betrekking op een wezenlijk deel van het verwijt dat mijn cliënt wordt gemaakt.
Mijn cliënt zegt voor dat moment een alibi te hebben, namelijk zijn aanwezigheid in de woning van betrokkene 7 Client wenst zijn aanwezigheid in de woning van betrokkene 7 ten tijde van de schietpartij bevestigd te zien door het horen van betrokkene 7 Ik heb overwogen betrokkene 7 mee te nemen. Ik wil in een zaak als deze echter niet de schijn op me laden dat ik contact heb gehad met de getuige. Dat nog afgezien van het feit dat ik niet beschik over de contactgegevens van de getuige. Ik heb geprobeerd het zo zuiver mogelijk te houden.”
Het hof heeft na beraad besloten het getuigenverzoek af te wijzen. Het heeft die beslissing als volgt gemotiveerd.
“Aan de verdachte is onder meer het medeplegen van de poging tot moord op slachtoffer ten laste gelegd.
Het hof verstaat het verzoek aldus dat het is gedaan met het oog op het voeren van een verweer, inhoudend dat de verdachte op 5 november 2015 niet op de plaats van het delict aanwezig is geweest. De verdachte heeft heden ter terechtzitting, ruim 3 jaar na de in de tenlastelegging genoemde pleegdatum, voor de eerste maal verklaard dat hij op het moment dat slachtoffer werd beschoten met betrokkene 7 aanwezig was in de woning aan de a-straat 1 in Amsterdam Zuidoost. Daarvoor is overigens geen onderbouwing gegeven.
Het hof betrekt hierbij voorts het gegeven dat de verdachte tal van relevante, door het hof gestelde, vragen over de gang van zaken op 5 november 2015, die verband houden met de door het hof te geven beoordeling van de tenlastelegging, niet heeft beantwoord.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het verzochte getuigenverhoor ontbreekt. Het verzoek wordt daarom afgewezen.”
Ter terechtzitting van 16 november 2018 heeft de raadsman van de verdachte het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van de door hem overgelegde pleitnota. Tijdens zijn pleidooi heeft de raadsman het verzoek om getuige betrokkene 7 te horen herhaald. De pleitnota houdt ten aanzien van dit verzoek het volgende in:
“Namens cliënt is verzocht betrokkene 7 als getuige te horen. Zijn verklaring is om een aantal reden van belang (niet uitputtend):
1. hij kan bevestigen dat cliënt ten tijde van de schietpartij aanwezig was op het a-straat en dus niet een van de schutters kan zijn geweest;
2. hij kan aangeven wie op dat moment nog meer in de betreffende woning aanwezig waren, zodat meer personen hierover kunnen worden bevraagd;
3. mogelijk kan hij de persoon, die te zien is op de beelden van de Campus, identificeren;
4. hij zou de overdracht van een PGP-telefoon door cliënt kunnen bevestigen;
5. kunnen bevestigen dat de aangetroffen politiekleding wordt gebruikt voor videoclips en cliënt deze kleding niet past.
Een (in ieder geval deels) ontlastende verklaring, die van belang is voor een oordeel over medeplegen van feit 1 en de strafmaat. Desondanks heeft uw Hof deze getuige afgewezen. De per mail kenbaar gemaakte, onderliggende motivering is - op z'n zachtst gezegd - bijzonder. Het late tijdstip van verklaren en het niet beantwoorden van diverse vragen met een beroep op het zwijgrecht, doet immers aan het geschetste (grote) belang van de betreffende getuige op geen enkele wijze af.
Uit de door uw Hof gebezigde motivering lijkt voort te vloeien, dat u cliënt niet gelooft. Hij moet dan, door redenerend, in uw visie wel de schutter zijn geweest en u acht zich daar voor pleidooi, zonder het horen van deze getuigen (en de getuigen die eventueel uit zijn verklaring voort zouden kunnen vloeien), kennelijk voldoende geïnformeerd. In die zin wordt het recht om te zwijgen afgestraft. U laat cliënt niet toe, zich te verdedigen middels het horen van één of meer getuigen op een kernpunt van de zaak, mede omdat hij niet spreekt. Hoogst onbegrijpelijk!
De afwijzing, in combinatie met het telkens, op onbegrijpelijke wijze afwijzen van alle verzoeken van de verdediging, geeft voeding aan de stelling dat niet gesproken kan worden van een eerlijk proces, noch van een impartial tribunal in de zin van art. 6 EVRM. De verdediging herhaalt dan ook de wens, om voormelde reden, betrokkene 7 als getuige te horen.
Het feit dat cliënt niet een van de schutters is, vindt steun in het voorhanden bewijs.”
In het bestreden arrest heeft het hof ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende overwogen:
“Bespreking van bewijsverweer ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van de poging tot moord op slachtoffer Er is weliswaar enige betrokkenheid van de verdachte bij het verweten feit, maar zijn rol is ertoe beperkt gebleven dat hij de Volkswagen Golf die door de daders op de plaats van het delict is gebruikt, heeft verplaatst van de loods in Lijnden naar het a-straat in Amsterdam Zuidoost. Voorts heeft de verdachte, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, zijn BlackBerry in de ochtend van 5 november 2015 aan een persoon gegeven. Een grotere betrokkenheid van de verdachte is niet bewijsbaar. De verdachte was ten tijde van het schietincident niet op de plaats delict. Hij is dus ook niet een van de schutters geweest. (…)
Oordeel hof
Aan de hand van de hiervoor weergegeven redengevende-feiten en omstandigheden, ontleend aan de inhoud van de bewijsmiddelen, overweegt het hof het volgende.
Op 5 november 2015 omstreeks 12.37 uur werden op het Fregat in Diemen door twee schutters kogels afgevuurd op slachtoffer heeft hierdoor meerdere schotverwondingen opgelopen. De beide schutters waren gekleed in een donkere jas met op borsthoogte een horizontale lichtkleurige streep. Zij zijn met de chauffeur gevlucht in een Volkswagen Golf met kenteken 3 (hierna de Volkswagen Golf).
Verdachte, medeverdachte 4 en medeverdachte 2 waren gedurende meer momenten op 5 november 2015 samen. Zo reden zij op 5 november 2015 in de ochtenduren gedrieën vanuit Amsterdam naar het loodsencomplex in Lijnden. In Lijnden haalden zij de Volkswagen Golf uit de loods die later op de plaats delict is gezien. Zij reden daarmee naar het a-straat in Amsterdam Zuidoost. Daar kwamen zij om 8:18 uur aan.
Nadat de Volkswagen Golf om 11:56 uur - nagenoeg gelijktijdig met de Opel van slachtoffer - ter hoogte van de oprit van de A10 naar Schellingwoude richting Diemen en Amsterdam Oost is gesignaleerd, arriveerde de Volkswagen Golf, vlak daarna gevolgd door de Opel van slachtoffer, op het Fregat in Diemen.
De Volkswagen Golf reed na het schietincident, met daarin drie personen, weg. Vier minuten later reed een Volkswagen Golf met drie personen een parkeergarage in gelegen aan het Leusdenhof, waarna twee minuten later drie personen deze garage verlieten. Naar het oordeel van het hof staat buiten redelijke twijfel dat deze Volkswagen Golf de auto is die kort daarvoor op de plaats van het delict was. Dit leidt het hof af uit de omstandigheid dat de Volkswagen Golf om 14:35 uur in de parkeergarage is aangetroffen. Twee van de wegrennende personen hadden donkerkleurige jassen met op de borsthoogte een lichtkleurige horizontale streep, op grond waar van het hof vaststelt dat deze twee personen dezelfde personen zijn als de beide schutters op de plaats delict.
Ongeveer 8 minuten nadat de drie personen de parkeergarage hadden verlaten, te weten om 12:51 uur, arriveerde de Volkswagen Polo met kenteken 4 (hierna de Volkswagen Polo) in de directe omgeving van het Leusdenhof. Deze Volkswagen Polo werd vervolgens omstreeks 13:05 uur gezien op het a-straat De Polo was exclusief in gebruik bij medeverdachte 5, die medeverdachte 5 wordt genoemd. De telefoon van medeverdachte 5 peilt uit in dezelfde omgeving als de telefoons van medeverdachte 4 en verdachte tussen 12:49 en 12:59 uur in de directe omgeving van het Leusdenhof en vervolgens tussen het Leusdenhof en het a-straat in. Kort daarvoor heeft medeverdachte 4 aan medeverdachte 3 berichten gestuurd die instructies inhouden dat iemand snel naar een locatie nabij het Leusdenhof moet komen.
Op het moment dat de Polo op het a-straat werd gezien werden ook verdachte en medeverdachte 2 daar gezien, direct gevolgd door medeverdachte 4 Zij zijn alle drie het portiek binnengegaan dat toegang geeft tot a-straat 1
In het pand a-straat 1 zijn twee verpakkingen van regenpakken aangetroffen, waarvan de regenjas qua afbeelding op de verpakking overeen komt met de donkere jassen met horizontale streep ter hoogte van de borst die twee personen droegen toen zij de parkeergarage aan het Leusdenhof verlieten en die ook door de twee schutters werden gedragen. De verpakkingen bevatten nog wel de regenbroeken behorend bij beide pakken.
De bewijsmiddelen houden bovendien in dat medeverdachte 5 en medeverdachte 3 bij de voorbereiding van de moordaanslag op slachtoffer intensieve betrokkenheid hadden. Het hof doelt daarbij op de locatiegegevens van hun respectieve telefoontoestellen in samenhang met de inhoud van PGP-berichten die zijn verzonden door de verdachten medeverdachte 4 en medeverdachte 3, in het bijzonder op 2 en 3 november 2015. Deze berichten kunnen niet anders worden uitgelegd dan dat medeverdachte 5 en medeverdachte 3 het slachtoffer volgden, onder meer met gebruikmaking van het baken dat onder diens auto is gemonteerd. Daarbij wordt informatie doorgegeven aan medeverdachte 4 Ook in de ochtend van 5 november 2015 zijn medeverdachte 5 en medeverdachte 3 samen. Verder zijn de berichten verzonden op 1 en 4 november 2015 van betekenis, meer in het bijzonder omdat deze in samenhang met het overige berichtenverkeer ook zichtbaar maken dat verdachte in die samenwerking een rol vervulde.
Medeverdachte 4 kreeg op 5 november 2015 om 12:04 uur een bericht van medeverdachte 3 inhoudende dat hij (het hof begrijpt het latere slachtoffer) nu moet aankomen bij die osso (het hof begrijpt: woning)”, waarop medeverdachte 4 antwoordde: “We zien hem al”. De mobiele telefoons van medeverdachte 4 en verdachte straalden kort na het tijdstip van de schietpartij en het daarop gevolgde betreden en verlaten van de parkeergarage aan het Leusdenhof paallocaties aan in de directe omgeving van het Leusdenhof en vervolgens tussen het Leusdenhof en het a-straat
Ook komt betekenis toe aan de inhoud van PGP-berichten die door betrokkenen zijn verzonden.
Zo stuurde medeverdachte 4 om 13:19 uur een bericht naar medeverdachte 3, dat zoals hiervoor besproken, inhield dat medeverdachte 4 aan medeverdachte 3 de opdracht geeft dat hij - medeverdachte 3 - de telefoon die gebruikt is om het baken onder de auto van slachtoffer te volgen onklaar dan wel onvindbaar moet maken.
Ook de berichten die verdachte tussen 17:12 uur en 17:56 uur aan medeverdachte 3 stuurde waarin hij medeverdachte 3 vroeg naar de Volkswagen Golf te komen om deze te “piepen” (het hof begrijpt: te kijken) acht het hof relevant. Om 19:01 uur stuurde medeverdachte 4 een bericht aan medeverdachte 3 dat hij terug moest komen en om 19:10 uur stuurde medeverdachte 4 een bericht aan betrokkene 6 (aan wie hij blijkens de inhoud van de berichten verslag doet en verantwoording aflegt) inhoudende dat “ze medeverdachte 3 hebben geveegd” (het hof begrijpt aangehouden gelet op het feit dat medeverdachte 3 op 5 november omstreeks 19:10 uur is aangehouden in de directe omgeving van de geparkeerde Volkswagen Golf). Ongeveer een halfuur later heeft medeverdachte 4 aan betrokkene 6 bericht dat ze medeverdachte 3 de garage lieten zien en toen politie hoorden, waarna hij (medeverdachte 4), verdachte (verdachte) en medeverdachte 5 (medeverdachte 5) zijn weggerend.
Verder acht het hof ook de overige berichten gewisseld tussen medeverdachte 4 en betrokkene 6 tussen 19:10 uur en 22:14 uur voor de beoordeling van belang nu betrokkene 6 daarin op niet mis te verstane woorden medeverdachte 4 ter verantwoording roept. Medeverdachte 4 reageerde met de opmerking dat ze alles samen hebben overlegd, dat hij het maar moet vragen aan verdachte (het hof begrijpt verdachte) waarna medeverdachte 4 om 20:17 uur een bericht aan verdachte heeft gestuurd inhoudende: “leg ff bro uit hoe s gegaan”.
Bovendien bevestigt het bericht van 20:15 uur van medeverdachte 4 aan betrokkene 6 dat medeverdachte 5 na de schietpartij de drie daarbij betrokken personen (onder wie medeverdachte 4 zelf) heeft opgehaald.
Tot slot acht het hof het gesprek tussen medeverdachte 4 en medeverdachte 2 in de Fiat 500 ’s-avonds omstreeks 20:30 uur redengevend, waarin werd besproken dat medeverdachte 2 even een paar dagen in Almere gaat zitten en medeverdachte 4 voornemens is naar Pakistan te gaan en medeverdachte 2 “zijn haren eraf zal scheren”. Medeverdachte 2 geeft verder aan dat hij niet echt op de beelden van die garage staat en dat alleen zijn silhouet te zien is. Verder maken ze zich er meer zorgen over dat die “kankerlijer” nog leeft en zegt medeverdachte 4 dat het vandaag wel gewoon mis moest gaan en dat als hij niet dood is, ze dan niet lang gaan zitten, maar als hij dood is ze wel lang gaan zitten.
Door de verdachte is verklaard dat hij op 5 november 2015, nadat de Volkswagen Golf op het a-straat was geparkeerd en hij de woning aan het a-straat was binnengegaan, het grootste gedeelte van die dag - in elk geval ten tijde van het schietincident - in de woning aan het a-straat is gebleven. Hij heeft die dag de BlackBerry die aan hem wordt toegeschreven op enig moment aan een niet bij naam genoemde persoon gegeven. In de middag van 5 november 2015 heeft hij een scooter opgehaald en nog later die dag is hij met de persoon aan wie hij de BlackBerry had gegeven naar de Dalsteindreef gereden waarna hij de BlackBerry omstreeks 22.00 uur heeft teruggekregen. Het daarop gebaseerde verweer houdt in dat verdachte niet op de plaats van het delict is geweest.
Het hof stelt vast dat de verdachte met deze verklaring is gekomen ter terechtzitting in hoger beroep, ruim drie jaar na het verweten feit. Tot die tijd heeft de verdachte volledig gezwegen. Hoewel er door het hof meermalen naar is gevraagd heeft de verdachte niet willen zeggen wie de persoon is aan wie hij die telefoon heeft gegeven. Ook is door de verdachte niet verklaard door wie nog meer de telefoon zou zijn gebruikt.
Ook overigens vindt de lezing van de verdachte geen enkele bevestiging in het dossier of in de gebezigde bewijsmiddelen.
Daar staat tegenover dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat
- de verdachte in de voorfase op alle dagen van 1 tot en met 4 november 2015 betrokken is geweest,
- in die voorfase geprobeerd is om een gelegenheid te vinden om slachtoffer te vermoorden,
- de verdachte de Volkswagen Golf op 5 november 2015 heeft opgehaald met twee andere personen die in die voorfase ook een rol van betekenis hebben gehad,
- de verdachte deze auto vervolgens samen met hen heeft geplaatst op het a-straat in Amsterdam
- de telefoon van de verdachte aanwezig was in de omgeving waar de betrokkenen die op de plaats delict actief waren werden opgehaald, kort nadat de Volkswagen Golf in de parkeergarage Leusdenhof was geplaatst,
- de verdachte daarna samen met medeverdachte 2 en gevolgd door medeverdachte 4 op het a-straat aan is komen lopen en naar binnen is gegaan,
- hij betrokken is geweest bij het benaderen van de Volkswagen Golf aan het begin van de avond, kort voordat medeverdachte 3 wordt aangehouden.
Deze feiten en omstandigheden, in hun onderling verband en samenhang beschouwd, leiden ertoe dat het hof geen waarde hecht aan de inhoud van de verklaring van de verdachte en deze derhalve terzijde stelt.
Het verweer dat de verdachte niet aanwezig was op de plaats delict wordt gelet op het voorgaande verworpen. Medeverdachte 4, verdachte en medeverdachte 2 waren op de plaats van het delict aan het Fregat te Diemen. Twee van hen zijn de schutters geweest en een van hen was de bestuurder van de Volkswagen Golf. Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor de rollen die de drie verdachten hebben gehad, acht het hof de inhoud van het dossier ontoereikend om de rolverdeling met zekerheid vast te stellen. Het verweer slaagt in zoverre dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een van de schutters was.”
In het bestreden arrest heeft het hof met betrekking tot het verzoek om de getuige betrokkene 7 te horen als volgt beslist:
“Verzoek tot het doen horen van betrokkene 7 als getuige.
“Namens de verdachte is bij pleidooi ter terechtzitting in hoger beroep op 15 november 2018 een verzoek gedaan tot het doen horen van betrokkene 7 als getuige. Het hof vat dit op als een verzoek om tot heropening van het onderzoek over te gaan en om toewijzend te beslissen op dit verzoek. Daaromtrent overweegt het hof als volgt.
Dit verzoek is door de raadsman reeds gedaan ter terechtzitting in hoger beroep op 13 november 2018. Aan het verzoek was in de kern ten grondslag gelegd dat de verdachte een alibi had voor het tijdstip waarop de aanslag op slachtoffer plaatsvond en dat deze nader diende te worden onderzocht. Het hof heeft op diezelfde dag op dit verzoek als volgt beslist.
Aan de verdachte is onder meer het medeplegen van de poging tot moord op slachtoffer ten laste gelegd. Het hof verstaat het verzoek aldus dat het is gedaan met het oog op het voeren van een verweer, inhoudend dat de verdachte op 5 november 2015 niet op de plaats van het delict aanwezig is geweest. De verdachte heeft heden ter terechtzitting, ruim 3 jaar na de in de tenlastelegging genoemde pleegdatum, voor de eerste maal verklaard dat hij op het moment dat slachtoffer werd beschoten met betrokkene 7 aanwezig was in de woning aan de a-straat 1 in Amsterdam Zuidoost. Daarvoor is overigens geen onderbouwing gegeven.
Het hof betrekt hierbij voorts het gegeven dat de verdachte tal van relevante, door het hof gestelde, vragen over de gang van zaken op 5 november 2015, die verband houden met de door het hof te geven beoordeling van de tenlastelegging, niet heeft beantwoord.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het verzochte getuigenverhoor ontbreekt. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Het verzoek dat thans ter beoordeling voorligt is voorzien van een onderbouwing die aanvullend is op hetgeen ter terechtzitting van 13 november 2018 is gesteld. De raadsman heeft de noodzaak voor het verzochte verhoor als volgt onderbouwd.
Naast het feit dat betrokkene 7 kan verklaren dat verdachte ten tijde van het schietincident aanwezig was in de woning op het a-straat, kan hij verklaren over wie op het moment nog meer in de woning aanwezig waren, zodat meer personen hierover kunnen worden bevraagd. Daarnaast kan hij mogelijk de persoon die samen met verdachte op 5 november 2015 rond 22.00 uur te zien is op de beelden van de Campus identificeren en zou hij de overdracht van de PGP-telefoon door verdachte aan een derde kunnen bevestigen. Tot slot kan hij bevestigen dat de politiekleding die is aangetroffen, wordt gebruikt voor videoclips en niet door verdachte wordt gedragen.
Ook dit herhaalde verzoek wordt bij gebrek aan noodzaak afgewezen. Het hof verwijst daarbij allereerst naar hetgeen over het eerste verzoek is overwogen. Voorts betrekt het hof in de motivering hetgeen hiervoor in dit arrest omtrent de bewijslevering is overwogen. Daar komt bij dat over de door de raadsman genoemde punten waarover de getuige zou kunnen verklaren ook verklaard zou kunnen worden door de verdachte. Deze heeft dat nagelaten.”
Niet in geschil is dat het hof bij de beoordeling van het verzoek de juiste maatstaaf heeft aangelegd, te weten of de noodzaak daartoe is gebleken (het noodzakelijkheidscriterium).
Het noodzakelijkheidscriterium houdt verband met de taak en de verantwoordelijkheid van de strafrechter voor de volledigheid van het onderzoek van de zaak. Met het oog daarop is hem de bevoegdheid toegekend om ambtshalve onder meer de oproeping van getuigen te bevelen voor het geval hem de noodzakelijkheid blijkt van dat verhoor, ongeacht wat de procespartijen daarvan vinden. Tegen deze achtergrond is bij de beoordeling van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging aan de rechter om ambtshalve gebruik te maken van zijn bevoegdheid om zelf getuigen op te roepen, slechts van belang of hij het horen van die getuigen noodzakelijk acht met het oog op de volledigheid van het onderzoek. Dit betekent dat zo een verzoek in voorkomende gevallen kan worden afgewezen op de grond dat de rechter zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. Van een aldus gemotiveerde afwijzing kan niet worden gezegd dat die ervan blijk geeft dat de rechter op ontoelaatbare wijze is vooruitgelopen op hetgeen de getuige zou kunnen verklaren.
In cassatie kan ten aanzien van het oproepen of horen van getuigen worden geklaagd over de maatstaf die het hof heeft toegepast en over de begrijpelijkheid van zijn beslissing. Bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het oproepen of horen van getuigen gaat het in cassatie in de kern om de vraag of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. Bij de beoordeling van de begrijpelijkheid van de beslissing kan ook het procesverloop van belang zijn, zoals het stadium waarin het verzoek is gedaan, in die zin dat het verzoek eerder had kunnen en redelijkerwijs ook had moeten worden gedaan. Daarbij verdient opmerking dat die begrijpelijkheid in verband met de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval in cassatie slechts in beperkte mate kan worden getoetst.
Aan het verzoek tot het horen van getuige betrokkene 7 heeft de verdediging naar de kern genomen ten grondslag gelegd dat de getuige steun kan bieden aan de verklaring van de verdachte dat hij ten tijde van de aanslag niet op de plaats delict was. Uit de hiervoor weergegeven bewijsoverweging kan echter worden afgeleid dat het hof geen geloof heeft gehecht aan de verklaring van de verdachte en die verklaring terzijde heeft gesteld. Tegen die achtergrond heeft het hof zich kennelijk voldoende voorgelicht geacht en het niet noodzakelijk geoordeeld betrokkene 7 als getuige te horen. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Gelet op het hiervoor geschetste toetsingskader mocht het hof daarbij tevens betrekken dat het verzoek tot het horen van deze getuige eerst in hoger beroep bij de inhoudelijke behandeling van de zaak is gedaan, terwijl door de verdediging op geen enkele wijze is onderbouwd waarom dit verzoek niet in een eerder stadium van de procedure is gedaan.
Het hof is bovendien niet vooruitgelopen op hetgeen de getuige zal verklaren. Het hof heeft immers geoordeeld dat – ongeacht wat de getuige zal verklaren – de verklaring van de verdachte op de genoemde gronden terzijde wordt gesteld.
Het vijfde middel faalt.
Lees hier de volledige conclusie.