Afwijzing verzoek ex art. 530 Sv: Verdenking van verduistering niet verder vervolgd vanwege persoonlijke omstandigheden

Rechtbank Noord-Holland 13 september 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:10433

De verzoekster is aangemerkt als Verdachte op verdenking van verduistering (in dienstbetrekking) en op 18 maart 2022 als Verdachte door de Koninklijke Marechaussee verhoord. De officier van justitie heeft beslist de verzoekster niet verder te vervolgen omdat zij door het feit of de gevolgen ervan is getroffen en heeft dat bij brief van 25 januari 2023 aan de verzoekster meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal €2.402,97:

  • €1.992,27 wegens kosten rechtsbijstand;

  • €36,22 wegens reiskosten verzoekster;

  • €680 wegens opstelling en indiening van het verzoekschrift.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding. Het gaat om verduistering in dienstbetrekking. Er is eerst een particulier onderzoek geweest en daarna is het onderzoek overgenomen door de KMAR. Verzoekster heeft een deels bekennende verklaring afgelegd.

Er is sprake van een beleidssepot. Er was voldoende bewijs voor de beschuldiging, maar er waren andere omstandigheden om niet tot vervolging over te gaan. Verzoekster was al ontslagen. Het strafbaar handelen kon echter wel bewezen worden.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.

Aan de gewezen Verdachte kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor deze kosten kan ook worden toegekend als de zaak eindigt met een sepot. De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.

Het gerechtshof Amsterdam heeft onder meer in zijn beschikking van 10 augustus 2021 (GHAMS:2021:2442) overwogen dat de enkele omstandigheid dat sprake is van een beleidssepot niet zonder meer betekent dat per definitie gronden van billijkheid ontbreken. Ook deze rechtbank heeft eerder (RBNHO:2020:3371) overwogen dat de code van een sepot niet leidend hoeft te zijn voor het antwoord op de vraag of het billijk is dat kosten aan de gewezen Verdachte worden vergoed. Waar het om gaat is de vraag of de gewezen Verdachte de gemaakte kosten aan zijn eigen houding of gedrag heeft te wijten.

Deze zaak betreft de beschuldiging dat verzoekster en twee van haar collega’s bij HMS Host op Schiphol producten “buiten de kassa om” hebben verkocht. HMS Host heeft een onderzoeksbureau ingeschakeld dat via ‘mystery guests’ ter plaatse onderzoek heeft gedaan. Daarbij is geconstateerd dat onder meer verzoekster producten niet via de kassa heeft afgerekend. Uit het onderzoeksverslag volgt dat de drie betrokken medewerksters zijn geïnterviewd door het onderzoeksbureau en de verweten handelwijze hebben erkend, waarna het dienstverband met deze medewerksters is beëindigd.

Na aangifte door HMS Host is verzoekster ook door de KMAR gehoord. In dat verhoor erkende verzoekster onder meer dat zij wel eens door klanten betaald geld aan haar collega’s afgaf om het later in de kassa af te handelen. Ook verklaarde zij soms ten onrechte foutbonnen te hebben opgemaakt.

De officier van justitie heeft bij de beslissing niet over te gaan tot vervolging, maar de zaak te seponeren, de persoonlijke omstandigheden van verzoekster meegewogen. Daar mag verzoekster tevreden mee zijn.

Onder de hiervoor omschreven omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de kosten van rechtskundige bijstand voor rekening van verzoekster dienen te blijven; zij heeft deze kosten aan haar eigen gedrag te wijten.

De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen. Gelet op die beslissing bestaat ook geen aanleiding tot vergoeding van de kosten van het opstellen, indienen en ter zitting behandelen van het verzoekschrift.

Wijst het verzoek af.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^