Afwijzing vordering stillegging ondernemingen ex art. 29 WED
/Rechtbank Oost-Brabant 12 januari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:86
De vordering (in 6 strafzaken) van de officier van justitie de dato 24 december 2020 strekt er toe dat de economische raadkamer (ex artikel 29 van de Wet op de economische delicten, hierna ‘WED’) als voorlopige maatregel de gehele stillegging van de ondernemingen alsmede de direct of indirect aan verdachte(n) gelieerde bedrijf/bedrijven, voor de duur van zes maanden zal bevelen waarbij als bijzonderheden en gevolgen van de maatregel dienen uit te maken de opdracht aan de NVWA om zorg te dragen voor de uitvoering van en frequent toe te zien op de naleving van de opgelegde maatregel en de bepaling dat de kosten die voortkomen uit de uitvoering van de maatregel ten laste komen van de verdachte(n).
Beoordeling
Het wettelijk kader
Artikel 29, eerste lid, van de WED bepaalt dat de rechtbank vóór de behandeling ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie een voorlopige maatregel kan bevelen indien tegen de verdachte ernstige bezwaren zijn gerezen en tevens de belangen, die door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen vereisen. Eén van de mogelijk te bevelen voorlopige maatregelen betreft de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de verdachte, waarin het economische delict wordt vermoed te zijn begaan.
De ernstige bezwaren
Algemene overweging
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een sterke verwevenheid van de verschillende - hierboven als zodanig aangeduide – rechtspersonen, waarbij geldt dat verdachte 5 telkens enig aandeelhouder en bestuurder is van de rechtspersonen, terwijl de heer verdachte 6 op zijn beurt enig aandeelhouder en bestuurder is van verdachte 5 In het dossier wordt ook wel gesproken van de ‘bedrijf 1’. In het bijzonder wordt in dit verband gewezen op de verklaring van betrokkene die heeft verklaard dat de verschillende bedrijven binnen de bedrijf 1 verweven zijn en dat het onderscheid slechts administratief is. Er is eigenlijk sprake van één bedrijf (G006-00001). Gelet op deze verwevenheid en het feit dat de in de vordering omschreven gedragingen tezamen en in vereniging en in een bepaalde periode zijn gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat de ernstige bezwaren zich uitstrekken tot alle (rechts-)personen ten aanzien van wie de stilleging wordt gevorderd in de periode zoals omschreven in de vordering.
Ernstige bezwaren ‘humane consumptie’
Uit de hierboven vermelde stukken is de economische raadkamer gebleken dat er ernstige bezwaren bestaan ter zake van de na te melden feiten inhoudende dat verdachten:
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 augustus 2018 tot en met 23 december 2020 te pleegplaats1 en/of pleegplaats2, althans in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, (telkens) ten aanzien van eetwaren in strijd met de bij artikel 14, eerste lid van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepaling( en) heeft/hebben gehandeld, aangezien zij en/of haar mededader(s) (telkens) een of meer partijen levensmiddelen in de handel heeft/hebben gebracht die onveilig waren.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 augustus 2018 tot en met 23 december 2020 te pleegplaats1 en/of pleegplaats2, althans in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, (telkens) ten aanzien van eetwaren in strijd met de bij artikel 19 van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepaling(en) heeft/hebben gehandeld, aangezien zij en/of haar mededader(s) als exploitant(en) van (een) levensmiddelenbedrijf/-ven, terwijl zij en/of haar mededader( s) van mening was/waren of redenen had( den) om aan te nemen dat (een partij) levensmiddel(en) dat zij en/of haar mededader(s) had(den) ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd, niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften volde(e)d(en), (telkens) niet onmiddellijk de procedures heeft/hebben ingeleid om het (de) betrokken levensmiddel( en) uit de handel te nemen wanneer dit/deze de directe controle van haar/hun levensmiddelenbedrijf/-ven had/hadden verlaten en/of de bevoegde instanties daarvan onverwijld in kennis heeft/hebben gesteld.
Het gaat daarbij om de volgende partijen levensmiddelen voor humane consumptie:
i. (een) partij(en) chiazaad (met oorspronkelijke lotnummers LT0040049 1 t/m 5 en/of, LT0050050 2 t/m 4, en/of LTI000305/6) verontreinigd met (een (te hoog) gehalte µg/kg aan) Alfatoxine 81 en/of met een (te hoog) gehalte (µg/kg) aan som Alflatoxine en (een) partij(en) levensmiddelen (met oorspronkelijke lotnummers LTI005173 en L TI005174) verontreinigd met (een (te hoog) gehalte) Salmonella,)
De officier van justitie heeft aangegeven dat de partij organische spelt die verkocht is onder lotnummer LT000604/3 en op de vordering is aangeduid met nummer 1, gelet op de aanvullende informatie van de raadslieden, voldeed aan de veiligheidsvoorschriften zodat die partij mocht worden verkocht en niet gemeld hoefde te worden bij de NVWA. De rechtbank gaat er vanuit dat de gedragingen met betrekking tot deze partij niet meer ten grondslag worden gelegd aan de vordering. De rechtbank zal die dan ook onbesproken laten.
De ernstige bezwaren ter zake i en ii blijken - onder meer - uit de volgende feiten en omstandigheden:
Ad i.
de analyserapporten van bedrijf 4 d.d. 4 december 2015, 10 februari 2016 en 24 augustus 2016, waaruit volgt dat sprake is van een (forse) overschrijding van de gehaltes aflatoxine in de partij(en) chiazaad (AMB-00061, p. 23, 25, 27 - 28);
de omstandigheid dat er geen melding ter zake onveilige levensmiddelen is gedaan bij de NVWA naar aanleiding van de afwijkende analyseresultaten (AMB-00061, p. 23, 25 en 28 en DOC-00256);
de in de vordering genoemde partijen (oorspronkelijke lotnummers LT0040049 1 t/m 5 en/of, LT0050050 2 t/m 4) zijn verkocht aan bedrijf 2 Inc in de verenigde Staten en bedrijf 3 in Argentinië met als ‘delivery date’ respectievelijk 9 oktober 2018 en 20 december 2018, waarbij als delivery adres op de laatste factuur een adres in Spanje staat (AMB-00061, p. 24 en DOC-00395 en DOC-00396). Een andere partij (met oorspronkelijk lotnummer LTI000305/6) is verkocht aan bedrijf 3 in Argentinië met ‘delivery date’ 9 april 2019. (AMB-00061, p. 29 en DOC-00256);
de uit de binnen de ‘ bedrijf 1 ’ gewisselde berichten en in de administratie geplaatste opmerkingen naar voren gekomen ‘bedrijfscultuur’ (AMB-00061, p. 10-21)
Ad ii.
de analyserapporten van bedrijf 4 d.d. 8 januari 2019 waaruit volgt dat een (te hoog gehalte) salmonella is aangetoond in de betreffende partijen levensmiddelen - aangekocht op 24 december 2018 door verdachte 1 in Uganda (AMB-00061, p. 18-19 en DOC-00428 en DOC-00429);
De omstandigheid dat er geen melding ter zake onveilige levensmiddelen is gedaan bij de NVWA naar aanleiding van de afwijkende analyseresultaten (AMB-00061, p. 19 en DOC-00256);
de in de vordering genoemde partijen (met oorspronkelijke lotnummers LTI005173 en LTI005174 zijn verkocht door verdachte 1 aan verdachte 3 op 9 oktober 2019 en 30 juli 2019 (AMB-00061, p. 20, DOC-00430, DOC-00431, DOC-00454 en DOC-00455) en door verdachte 3 aan bedrijf 5 in Duitsland (AMB-0061, p. 20 en DOC-482);
de uit de binnen de ‘ bedrijf 1 ’ gewisselde berichten en in de administratie geplaatste opmerkingen naar voren gekomen ‘bedrijfscultuur’ (AMB-00061, p. 10-21).
Verjaring
De verdediging heeft aangevoerd dat de NVWA als definitie van ‘in de handel brengen’ hanteert het moment dat een partij in de EU arriveert. Uitgaande van die definitie zijn de partijen verontreinigd chiazaad (LT0050049 en LT0050050) ruim voor 5 januari 2018 in de handel gebracht waardoor het feit dat ziet op het in de handel brengen van die partij - een overtreding - is verjaard. Nu de meldplicht bij de NVWA pas geldt indien en voor zover een levensmiddel daadwerkelijk in de handel is gebracht geldt hier mutatis mutandis hetzelfde. Dat brengt, zo begrijpt de rechtbank, mee dat er ter zake van die feiten geen ernstige bezwaren (meer) kunnen bestaan.
De rechtbank stelt voorop dat een diepgravend juridisch inhoudelijke beoordeling van de feiten de onderhavige procedure te buiten gaat en slechts past in het kader van een inhoudelijke behandeling. Vooralsnog ziet de rechtbank evenwel geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van verjaring, waarbij de rechtbank uitgaat van de diverse mogelijke handelingen met betrekking tot levensmiddelen of diervoeders die volgens de definitie van de Verordening onder het begrip ‘in de handel brengen’ vallen.
Het begrip ‘in de handel brengen’ is in artikel 3, achtste lid, van Vo. 178/2002 als volgt gedefinieerd:
‘het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ter verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijk verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf.
Daarbij geldt dat uit de Richtsnoeren van het Permanent Comité bij de Vo. 178/2002 volgt dat pas sprake is van het ‘voorhanden hebben voor de verkoop’, ‘zodra alle interne processen voor het gereed maken van een product voor verkoop zijn voltooid’.
Uit het dossier kan volgen dat de verdachten de partijen chiazaad gedurende een langere periode - ook na 5 januari 2018 – (tezamen en in vereniging) voorhanden hebben gehad met het oog op de verkoop. Vervolgens zijn die partijen ook daadwerkelijk verkocht.
De verdediging heeft erop gewezen dat indien een partij voorhanden is maar die partij nog niet is vrijgegeven voor de verkoop in verband met de door het bedrijf te verrichten kwaliteitscontroles/analyses (positive release), er geen sprake is van het ‘in de handel brengen’ van dat product. De rechtbank leidt echter uit het dossier af dat in 2016 de chiazaad partijen zijn getest door bedrijf 4, dat de partijen vervolgens bij de bedrijf 1 in voorraad zijn gebleven ter verkoop en uiteindelijk na 5 januari 2018 ook zijn verkocht.
Ernstige bezwaren ‘dierlijke consumptie’
Uit de hierboven vermelde stukken is de economische raadkamer gebleken dat er ernstige bezwaren bestaan ter zake van de na te melden feiten inhoudende dat verdachte(n):
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2015 tot en met 23 december 2020 te pleegplaats1 en/of pleegplaats2, althans in Nederland en/of elders in Europe, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan ·wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) in strijd met de bij of krachtens artikel 20 van de Regeling diervoeders 2012 aangewezen voorschrift( en), te weten artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002, heeft/hebben gehandeld, aangezien zij toen en aldaar (telkens) diervoeders in de handel heeft/hebben gebracht en/of aan voedselproducerende dieren vervoederd, terwijl deze diervoeders onveilig was/waren.
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2015 tot en met 23 december 2020 te pleegplaats1 en/of pleegplaats2, althans in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) in strijd met de bij of krachtens artikel 24 van de Regeling diervoeders 2012 aangewezen voorschrift(en), te weten artikel 4 van Verordening (EG) 767/2009, heeft/hebben gehandeld, aangezien zij als exploitant(en) van (een) diervoederbedrijf/-ven, toen en aldaar (telkens) diervoeders in de handel heeft/hebben gebracht terwijl dat/die diervoeder(s) niet gezond, deugdelijk, zuiver en/of geschikt voor het beoogde doel en van goede handelskwaliteit was/waren en/of dat/die diervoeder(s) niet geëtiketteerd, verpakt en/of aangeboden werd/werden overeenkomstig de voorschriften van genoemde Verordening en/of andere toepasselijke Gemeenschapswetgeving.
op 23 december 2020 te pleegplaats1 en/of pleegplaats2, althans in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dan wel alleen, al dan niet opzettelijk, (telkens) in strijd met (een) bij of krachtens artikel 13 Regeling diervoeders 2012 aangewezen voorschrift(en), te weten artikel 5 lid 2 van Verordening (EG) nr. 183/2005, heeft/hebben gehandeld, aangezien zij en/of haar medeverdachte(n) nadat zij en/of haar medeverdachte(n) van (een) partij(en) van (een) producten, had( den) verklaard dat deze niet bestemd was/waren voor gebruik in diervoeders, als exploitant in een later stadium van de keten die verklaring( en) achteraf gewijzigd/aangepast, in die zin dat die (voornoemde) partij(en) van de/het product( en) wel bestemd zou( den) zijn voor gebruik in diervoeders.
Het gaat daarbij om de volgende partijen voor (voedselproducerende) dierlijke consumptie:
een partij (afval) lijnzaad, (met oorspronkelijk lotnummer LTI000161T(B)-1) verontreinigd met pesticide dan wel zodanig verontreinigd dat het niet als diervoeder mocht worden bestemd, als diervoeder in de handel gebracht.
Die ernstige bezwaren blijken onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden:
Ad iii
de emailwisseling tussen een medewerker van de bedrijf 1 ( persoon 2 ) en verdachte 6 (de rechtbank begrijpt: verdachte 6 ) vanaf 15 september 2016 (AMB-00061, p. 15-17 en DOC-00450, DOC-00451).
Een transactiebevestiging d.d. 8 december 2016 waarbij bedrijf 6 de transactie van ongeveer 100 metrieke ton lijnzaad tussen verkoper verdachte 4 en koper bedrijf 7 (handelaar in lijnzaad) bevestigd (AMB-00061, p. 30 en DOC-00460).
Een transportbevestiging met datum 12 december 2016 van verdachte 4 waarbij de partij van 30.00 kilogram wordt geladen op 15 december 2016 bij bedrijf 8 en wordt afgeleverd in België bij bedrijf 9 (onderdeel van bedrijf 7 ) (AMB-00061, p. 30 en DOC-00461).
De leveringsnota van verdachte 4 met datum 15 december 2018 met o.a. de vermelding ‘voerlijnzaad bulk’) (AMB-00061, p. 31 en DOC-00464).
De mailwisseling met bedrijf 9 AMB-00061, p. 30 en DOC-00483).
de uit de binnen de ‘ bedrijf 1 ’ gewisselde berichten en in de administratie geplaatste opmerkingen naar voren gekomen ‘bedrijfscultuur’ (AMB-00061, p. 10-21).
Economische delicten
De economische raadkamer stelt vast dat de vermoedelijk overtreden voorschriften strafbare feiten opleveren als bedoeld in de WED.
Is onmiddellijk ingrijpen vereist?
Met de in de vordering vermelde voorschriften wordt beoogd bepaalde belangen te beschermen. In deze gevallen gaat het in het bijzonder om de bescherming van leven en gezondheid van mens en dier.
De economische raadkamer dient te beoordelen of deze belangen, die door de vermoedelijk overtreden voorschriften worden beschermd, een onmiddellijk ingrijpen - in de vorm van het stilleggen van de onderneming van meerdere rechtspersonen - vereist. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De maatregel heeft, gelet op het ingrijpende karakter daarvan, immers te gelden als ultimum remedium en dient aldus met zeer grote terughoudendheid te worden toegepast. Een sluiting kan immers voor de onderneming grote gevolgen meebrengen zoals mogelijke liquiditeitsproblemen en de daaruit voortvloeiende gevolgen. Bovendien wordt door de maatregel mogelijk de gehele productieketen, dus ook andere bedrijven, getroffen.
De economische raadkamer overweegt als volgt.
De belangen die worden beschermd, bescherming van leven en gezondheid van mens en dier, naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegend te noemen. Dat betekent dat potentiële schending van die belangen in de toekomst zo veel mogelijk moet worden voorkomen.
Daarnaast weegt mee dat er sprake is geweest van een periode waarin meermaals bestuursrechtelijk tegen bedrijf 1 is opgetreden. In de periode van 2016 tot en met 2019 zijn door de NVWA vier boeterapporten opgemaakt ter zake van het niet voldoen aan de regels van voedselveiligheid door de bedrijf 1. Ook zijn bedrijfsruimten van de bedrijf 1 in 2016 gesloten met last onder dwangsom, omdat niet werd voldaan aan voorwaarden betreffende hygiëne en ongediertebestrijding. De onderhavige overtredingen spelen zich af in dezelfde periode. Dat er na de eerste maatregelen van de NVWA geen einde is gekomen aan de overtredingen, is een factor die meeweegt bij beantwoording van de vraag of schendingen in de toekomst zijn te verwachten.
De officier van justitie heeft in verband met de vraag of sprake is van een spoedeisend belang dat tot direct optreden noopt, met name gewezen op de bestaande bedrijfscultuur. De economische raadkamer deelt de zorgen over die cultuur. Het dossier geeft blijk van aanwijzingen die duiden op een bedrijfsvoering waarbinnen de belangen van de gezondheid van mens en dier, alsmede voedselveiligheid ondergeschikt worden gemaakt aan het behalen van zoveel mogelijk winst door grenzen van regelgeving die die belangen beoogt te beschermen, op te zoeken en mogelijk ook te overtreden. Onderdeel daarvan lijkt te zijn om mogelijke overtredingen dan wel onregelmatigheden aan het oog van de toezichthoudende instanties en afnemers te onttrekken. In dit verband wijst de rechtbank op bijvoorbeeld het kleurensysteem in de leveranciersklachtenregistratie met als laatst opgemaakte datum 25 mei 2020 (AMB-00061, p. 14 en DOC-00446A RF-008.10) en het vermelden van onjuiste analysewaardes op de Certificates of Analysis (AMB-00061, p.10-21 en AMB-0076). De rechtbank acht het voorgaande – zeker in ogenschouw genomen het belaste verleden van de bedrijf 1 – zorgwekkend, temeer nu ter zitting door of namens verdachten weinig naar voren is gebracht waaruit kan worden afgeleid dat op zijn minst pogingen zijn ondernomen om de bedrijfsvoering zo aan te passen en in te richten dat mogelijke overtredingen in de toekomst worden uitgesloten of tegengegaan.
Ondanks deze zeer zorgelijke constateringen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om aan te nemen dat de voedselveiligheid op dit moment wordt bedreigd door het openhouden van de ondernemingen van verdachten. Daarvoor is van belang dat er op basis van het thans voorliggende opsporingsdossier geen concrete aanwijzingen zijn dat zich gedragingen van recente datum hebben voorgedaan die de voedselveiligheid in gevaar hebben gebracht. De overtredingen, zoals vermeld op de vordering en waarvoor ernstige bezwaren bestaan, hebben plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 december 2020. Anders dan die periode doet vermoeden komen uit het dossier geen aanwijzingen naar voren dat in het recente verleden, en dan met name in 2020, daadwerkelijk overtredingen door verdachten zijn begaan. De laatste verkoop in het kader van de op de vordering genoemde overtredingen heeft plaatsgevonden in oktober 2019. Door de officier van justitie zijn geen recentere verdenkingen aangehaald. In de bijlage ‘overzicht afwijkende partijen tbv verstrekking Toezicht’ bij de brief van de NVWA van 4 januari 2021 worden weliswaar nog andere mogelijke overtredingen genoemd, maar ook de meest recente daarop genoemde gedragingen dateren van februari 2020 en zijn bovendien nog (door de NVWA) in onderzoek.
Bovendien zijn de verdachten - getuige de brief van 4 januari 2021 – in het vizier van de NVWA waarvan een sterke preventieve werking mag worden verwacht. Het voorgaande brengt mee dat op dit moment geen zodanig spoedeisend belang aanwezig is dat onmiddellijk ingrijpen vereist is in de gevorderde, vergaande, vorm. De economische raadkamer zal daarom de vordering van de officier van justitie, gedaan in de zes onderscheiden strafzaken, afwijzen.
Conclusie
De economische raadkamer is van oordeel dat sprake is van ernstige bezwaren maar dat op dit moment geen sprake is van een zodanig klemmende situatie dat het opleggen van een voorlopige maatregel tot stillegging van de ondernemingen dringend noodzakelijk wordt geacht. De economische raadkamer zal daarom de vorderingen van de officier van justitie afwijzen.
Lees hier de volledige uitspraak.