AG HvJ EU: EU-lidstaten mogen Interpolverzoek niet uitvoeren na onherroepelijke vaststelling dat ne bis in idem-beginsel van toepassing is
/Advies van advocaat-generaal Bobek 19 november 2020, C-505/19, WS tegen Bundesrepublik Deutschland
Het beginsel dat iemand niet tweemaal mag worden vervolgd of gestraft voor hetzelfde delict verbiedt EU-lidstaten om uitvoering te geven aan een Interpolverzoek wanneer een EU-lidstaat onherroepelijk heeft vastgesteld dat het beginsel van toepassing is met betrekking tot de strafbare feiten waarvoor het Interpolverzoek is uitgevaardigd. Dat is het advies van A-G Bobek aan het EU-Hof naar aanleiding van vragen van een Duitse rechter.
Achtergrond
In 2012 heeft Interpol op verzoek van de Verenigde Staten een red notice uitgevaardigd met betrekking tot WS, een in Duitsland woonachtige Duitse staatsburger. Een red notice is een verzoek om bijstand van een lid van Interpol aan de andere leden teneinde de verblijfplaats van een gezochte persoon te achterhalen en, indien mogelijk, zijn bewegingsvrijheid te beperken. De A-G benadrukt dat een red notice geen uitleveringsverzoek is en dat het ook niet automatisch tot een uitlevering leidt.
De red notice in deze zaak was gebaseerd op een aanhoudingsbevel dat door de autoriteiten van de VS was uitgevaardigd wegens beschuldigingen van corruptie, witwassen van geld en fraude tegen WS. Duitsland heeft echter in 2009 al een onderzoeksprocedure ingesteld tegen WS vanwege deze feiten. Het openbaar ministerie in Duitsland heeft deze procedure destijds met instemming van de rechter beëindigd en WS verplicht om een geldboete te betalen. Na het betalen van de geldboete kon WS in Duitsland niet langer worden vervolgd voor de feiten waarop de procedure betrekking had.
In 2017 heeft WS een vordering ingesteld bij de Duitse rechter om Duitsland te gelasten de nodige maatregelen te nemen om de red notice te doen intrekken. Alle Schengenlidstaten hadden WS namelijk, op basis van de red notice, op hun lijsten van gezochte personen geplaatst. Hierdoor kon WS niet naar andere Schengenlidstaten reizen zonder het risico te lopen te worden aangehouden. WS betoogt dat een dergelijke situatie in strijd is met zijn recht van vrij verkeer ( artikel 21 EU-Werkingsverdrag ).
Daarnaast stelt WS dat een dergelijke situatie ook in strijd is met het ne-bis in idem-beginsel, omdat hij in 2009 al door Duitsland is veroordeeld voor de feiten die ten grondslag liggen aan de red notice uit 2012. Het ne bis in idem-beginsel houdt in dat iemand niet tweemaal in een strafrechtelijke procedure mag worden vervolgd of gestraft voor hetzelfde delict (artikel 54 Schengenuitvoeringsovereenkomst (hierna: SUO) en artikel 50 EU-Handvest van de grondrechten (hierna: EU-Handvest)).
Tenslotte beoogt WS dat de EU-lidstaten de persoonsgegevens die in de red notice zijn opgenomen, niet langer mogen verwerken wanneer het ne bis in idem-beginsel van toepassing is. Het verder verwerken van deze gegevens is volgens WS in strijd met EU-richtlijn 2016/680 betreffende de bescherming van persoonsgegevens in het strafrecht.
Tegen deze achtergrond vraagt de Duitse rechter aan het EU-Hof of het ne bis in idem-beginsel en het recht op vrij verkeer zich ertegen verzetten dat EU-lidstaten een red notice uitvoeren en aldus de bewegingsvrijheid van de gezochte persoon beperken wanneer een andere EU-lidstaat aan Interpol, en daarmee ook aan de andere Interpol-leden, heeft medegedeeld dat die red notice betrekking heeft op feiten waarop het beginsel van ne bis in idem mogelijk van toepassing is. Daarnaast wil de rechter van het EU-Hof weten of EU-lidstaten op grond van richtlijn 2016/680 de in de red notice opgenomen persoonsgegevens van de gezochte persoon verder mogen verwerken wanneer het ne bis in idem-beginsel van toepassing is.
Advies
Ne bis in idem-beginsel
De A-G concludeert ten eerste dat moet worden onderzocht of de maatregel die het Duitse openbaar ministerie in 2009 aan WS heeft opgelegd, namelijk het betalen van een geldbedrag, tot de toepassing van het ne bis in idem beginsel kan leiden (artikel 54 SUO). Volgens de A-G kan een beslissing waarbij een officier van justitie met instemming van de bevoegde rechter de strafvervolging definitief beëindigt, tot de toepassing van het ne bis in idem-beginsel leiden. Voorwaarde is wel dat de verdachte aan de in de beslissing gestelde maatregelen heeft voldaan, zoals in deze zaak het betalen van een geldbedrag.
Vervolgens concludeert de A-G dat lidstaten op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning (artikel 67, lid 3 , EU-Werkingsverdrag) verplicht zijn om beslissingen van andere lidstaten te erkennen. Het gaat daarbij ook om beslissingen waarin onherroepelijk wordt vastgesteld dat een persoon niet langer kan worden vervolgd voor dezelfde feiten en het ne bis in idem beginsel van toepassing wordt verklaard. Volgens de A-G moet een dergelijke verplichting binnen de EU ook externe gevolgen hebben ten aanzien van derde landen (in deze zaak de VS). De A-G concludeert in dit verband dat een lidstaat niet over kan gaan tot de (voorlopige) aanhouding van een persoon om een ten behoeve van een derde land uitgevaardigde red notice van Interpol uit te voeren, indien op gezaghebbende wijze is vastgesteld dat het onderzoek tegen die persoon voor dezelfde feiten in een andere EU-lidstaat definitief is afgesloten. Een dergelijke (voorlopige) aanhouding is namelijk in strijd met het recht op vrij verkeer (artikel 21 EU-Werkingsverdrag) en het ne bis in idem beginsel (artikel 54 SUO en artikel 50 EU-Handvest).
Met betrekking tot deze zaak merkt de A-G op dat tot op heden niet onherroepelijk, laat staan door een rechter, is vastgesteld of de tenlastelegging waarvoor Interpol ten aanzien van WS een red notice heeft uitgevaardigd, betrekking heeft op dezelfde feiten als waarvoor in 2009 door Duitsland een maatregel is opgelegd. De door de politieautoriteiten van een lidstaat geuite bezorgdheid dat het ne bis in idem-beginsel van toepassing kan zijn, kan volgens de A-G niet worden gelijkgesteld met een onherroepelijke beslissing dat het beginsel daadwerkelijk van toepassing is. Derhalve is er, althans voorlopig, volgens de A-G in deze zaak geen sprake van een onherroepelijke beslissing die andere lidstaten in het licht van het beginsel van wederzijdse erkenning moeten erkennen. Bij gebreke van een onherroepelijke beslissing die op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning moet worden nageleefd door de lidstaten, kunnen de lidstaten (m.u.v. Duitsland) uitvoering geven aan een door Interpol uitgevaardigde red notice.
Verwerking van persoonsgegevens
De A-G concludeert dat richtlijn 2016/680 de lidstaten niet verplicht om de in de red notice vermelde persoonsgegevens van de gezochte persoon te wissen zodra is vastgesteld dat het ne bis in idem beginsel van toepassing is. Volgens de A-G kan de toepassing van het ne bis in idem-beginsel er niet toe leiden dat de waarheidsgetrouwheid en de juistheid van de gegevens in twijfel wordt getrokken, zoals bijvoorbeeld de persoonsgegevens, het feit dat de betrokkene in een derde staat wordt gezocht wegens beschuldiging of schuld aan bepaalde misdrijven en dat in die staat een aanhoudingsbevel tegen hem of haar is uitgevaardigd. De aanvankelijke verstrekking van die gegevens was daarom volgens de A-G ook niet onrechtmatig.
Vervolgens concludeert de A-G dat de verdere verwerking van de persoonsgegevens na de vaststelling dat het ne bis in idem-beginsel van toepassing is, niet alleen rechtmatig, maar zelfs noodzakelijk is. Een raadpleging, aanpassing, openbaarmaking of verspreiding van die gegevens kan noodzakelijk zijn om te voorkomen dat deze persoon ten onrechte wordt onderworpen aan strafrechtelijke maatregelen in andere lidstaten of, indien dergelijke maatregelen al zijn genomen, te zorgen voor een snelle opheffing van die maatregelen. De verwerkingsverantwoordelijke moet volgens de A-G aantonen dat aan het noodzakelijkheidscriterium is voldaan.
Lees hier de volledige conclusie.