AG HvJ EU: gerechten kunnen processtukken met persoonsgegevens aan journalist verstrekken conform de AVG
/Conclusie AG Bobek 6 oktober 2021, C-245/20 (Autoriteit Persoonsgegevens NL)
Wanneer gerechten processtukken waarin persoonsgegevens staan aan een journalist verstrekken zodat die beter verslag kan doen van een openbare zitting, dan handelen die gerechten conform de Algemene Verordening Gegevensbescherming in de uitoefening van hun rechterlijke taken. De AVG vereist niet dat gerechten bij verwerking van persoonsgegevens in de uitoefening van hun rechtelijke taken bepalen of de onafhankelijke rechterlijke oordeelsvorming in een zaak wordt geraakt. Ook is vaststelling van de aard en het doel van een bepaalde verwerking niet nodig. Dat is het advies van advocaat-generaal Bobek aan het EU-Hof naar aanleiding van vragen van de Nederlandse rechter.
Achtergrond
In oktober 2018 heeft bij de Nederlandse Raad van State de behandeling ter zitting plaatsgevonden van een bestuursrechtelijk geschil tussen burger Z (hierna: Z) en de burgemeester van Utrecht (hierna: M). Advocaat X (hierna: X) trad in die zaak op als gemachtigde van Z (hierna gezamenlijk: eisers).
Na die zitting is Z, in het bijzijn van X, aangesproken door een persoon die stelde journalist te zijn (hierna: J). J beschikte over een aantal stukken uit het procesdossier. Desgevraagd liet J weten dat hij de beschikking had gekregen over deze stukken vanwege het recht op inzage in het procesdossier dat de Raad van State journalisten geeft.
X heeft diezelfde dag de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: P) aangeschreven met de vraag of het juist was dat inzage was verleend in het procesdossier, zo ja door wie, en of met medeweten dan wel goedvinden van medewerkers van de Raad van State kopieën waren gemaakt.
Bij brief van 21 november 2018 heeft P geantwoord dat de Raad van State journalisten soms informatie over zittingen verstrekt. Onder andere door informatie ter inzage te leggen voor journalisten die op die dag in het gebouw zijn om verslag te doen van een bepaalde zitting. Die informatie bestaat uit een kopie van het (hoger)beroepschrift, het verweerschrift en, als het een zaak in hoger beroep is, de uitspraak van de rechtbank. Die kopieën liggen alleen ter inzage op de dag van de zitting zelf, hetgeen betekent dat de informatie niet vooraf wordt opgestuurd naar of gedeeld met de media. De betreffende stukken mogen het pand van de rechtbank in kwestie niet verlaten en mogen niet mee naar huis genomen. Na afloop van de zittingsdag worden de kopieën vernietigd door medewerkers van de afdeling Communicatie van de Raad van State.
Z en X hebben handhavingsverzoeken gericht tot de Autoriteit Persoonsgegevens (Nederland), die zich echter niet bevoegd achtte en die verzoeken heeft doorgezonden aan de AVG-commissie.
De verwijzende rechter heeft toegelicht dat het door de Raad van State vastgestelde inzagebeleid voor journalisten tot gevolg heeft dat derden (niet-procespartijen) inzage krijgen in bepaalde persoonsgegevens van de procespartijen en hun eventuele gemachtigde(n). Die processtukken kunnen identificerende persoonsgegevens bevatten die bijvoorbeeld afkomstig zijn van het briefpapier van een gemachtigde. Zij kunnen ook een of meer (bijzondere) persoonsgegevens van de eisende partij en/of anderen bevatten, zoals informatie over criminele antecedenten, bedrijfsinformatie of medische informatie.
In de onderhavige zaak heeft het verstrekken van de betreffende processtukken ertoe geleid dat J inzage kreeg in het hoger beroepschrift, het verweerschrift en de uitspraak van de rechtbank. Daardoor had hij inzage in enkele persoonsgegevens van eisers in het hoofdgeding, met name de naam en het adres van X en het burgerservicenummer van Z.
Dit bieden van inzage in processtukken en het (tijdelijk) ter hand stellen van kopieën van die stukken merkt de verwijzende rechter aan als „verwerking” van persoonsgegevens in de zin van artikel 4, punt 2, van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Hij tekent daarbij aan dat deze verwerking plaatsvond zonder toestemming van eisers. Om te bepalen of de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: de AP) daadwerkelijk kon concluderen dat zij niet competent was tot toetsing van het besluit van de Raad van State om inzage te geven in de betreffende processtukken, dient de verwijzende rechter echter het begrip „gerechten bij de uitoefening van hun rechterlijke taken” in de zin van artikel 55, lid 3, AVG uit te leggen.
Aangezien de rechtbank Midden-Nederland twijfels heeft over de vraag of de Raad van State zijn „rechterlijke taken” uitoefende in de zin van artikel 55, lid 3, AVG toen de Raad van State journalist J inzage gaf in stukken uit het procesdossier betreffende het geding tussen burger Z en burgemeester M - om die journalist in staat te stellen om de zitting in die zaak beter te verslaan- heeft zij de behandeling van de zaak geschorst en het EU-Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over een viertal vragen.
Advies
A-G Bobek gaat in zijn advies uitgebreid in op de begrippen ‘verwerking’ (overwegingen 41-65) en ‘gerechten bij de uitoefening van hun rechterlijke taken’ (overwegingen 66-100) in de zin van artikel 55 lid 3 AVG alsmede op de toepassing van de AVG op nationale gerechten (overwegingen 117-155). De A-G geeft het EU-Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Rechtbank Midden-Nederland als volgt te beantwoorden .
Op de eerste vraag van de verwijzende rechter of artikel 55, derde lid, van de AVG zo moet worden uitgelegd dat onder ‚verwerkingen door gerechten bij de uitoefening van hun rechterlijke taken’ kan worden begrepen: het bieden van inzage door een rechterlijke instantie in processtukken waarin persoonsgegevens zijn opgenomen, waarbij die inzage wordt verleend door kopieën van die processtukken aan een journalist ter beschikking te stellen, antwoordt de A-G als volgt. Artikel 55 lid 3 dient zo te worden uitgelegd dat de praktijk waarbij gerechten processtukken aan een journalist verstrekken zodat die beter verslag kan doen van een openbare zitting plaatsvindt ‚bij de uitoefening van hun rechterlijke taken’.
Op subvraag a) of het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang is of door het uitoefenen van toezicht door de nationale toezichthoudende autoriteit (de AP) op deze vorm van gegevensverwerking de onafhankelijke rechterlijke oordeelsvorming in concrete zaken wordt geraakt, antwoordt de A-G als volgt. Artikel 55, lid 3 van de AVG vereist niet dat wordt bepaald of door een verwerking door nationale gerechten ‚bij de uitoefening van hun rechterlijke taken’ de onafhankelijke rechterlijke oordeelsvorming in concrete zaken wordt geraakt.
Op subvraag b) of het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang is dat de aard en het doel van de gegevensverwerking volgens de rechterlijke instantie is: het informeren van een journalist om deze daardoor in de gelegenheid te stellen om beter verslag te doen van de openbare zitting in een gerechtelijke procedure en waarmee wordt beoogd het belang van openbaarheid en transparantie van rechtspraak te dienen, antwoordt de A-G: De vaststelling van de aard en het doel van een bepaalde verwerking behoort niet tot de criteria die krachtens artikel 55, lid 3, van de AVG in aanmerking moeten worden genomen om te bepalen of de nationale gerechten ‚bij de uitoefening van hun rechterlijke taken’ handelden.
Op subvraag c) of het voor de beantwoording van de eerste vraag van belang is of de gegevensverwerking die door nationale gerechten zijn uitgevoerd ‘bij de uitoefening van hun rechtelijke taken’ in de zin van artikel 55, lid 3 van de AVG op een expliciete nationaalrechtelijke grondslag berust, antwoordt de A-G dat dit niet van belang is.
Opmerking: een conclusie van een A-G is een advies aan het EU-Hof. Het EU-Hof is volledig vrij daarvan af te wijken. Het is nog niet bekend wanneer de uiteindelijke uitspraak van het EU-Hof zal verschijnen. Dit kan nog enkele maanden duren. De uitspraak van het EU-Hof zal wel bindend zijn.
Lees hier de volledige conclusie.