AG vraagt niet-ontvankelijkverklaring OM omdat hij niet kan instaan voor onpartijdige waarheidsvinding en een integere bewijsvoering, maar wil niet uitleggen waarom
/Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 31 oktober 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:9556
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging van verdachte en de medeverdachten. Daartoe heeft de advocaat-generaal het volgende aangevoerd:
De verdachten zijn bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 april 2017 wegens poging tot doodslag op [benadeelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. Voorts heeft de rechtbank de vordering van benadeelde partij deels toegewezen en deels is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Tegen de vonnissen van de rechtbank is door de verdachten hoger beroep ingesteld. De eerste fase van het hoger beroep was een regiezitting op 23 augustus 2018, waar werd gesproken over verzoeken van de verdediging tot het horen van getuigen. Bij tussenarrest van 6 september 2018 heeft het hof op de verzoeken beslist.
De zitting van vandaag is in ons aller agenda gekomen, omdat het OM heeft aangegeven dat de vervolging van de verdachten niet kan worden voortgezet.
Aangekondigd is dat het OM ter eerstkomende zitting van het hof, vandaag dus, zal vorderen dat het hof het OM niet-ontvankelijk verklaart in de vervolging van de verdachten. De reden voor deze vordering is dat het OM niet kan instaan voor de integriteit van het bewijsmateriaal.
Dit integriteitsprobleem raakt de kerntaken en positie van het Openbaar Ministerie in het strafprocesrecht. Ik doel op het concept van de magistratelijkheid van het Openbaar Ministerie en de hieruit voortvloeiende plicht voor de officier van justitie en advocaat-generaal om te waken over de eerlijkheid van het proces, waarbij recht wordt gedaan aan alle op het spel staande belangen van de verdachte, van het slachtoffer, van andere betrokkenen en van de samenleving. De eerlijkheid van het proces wordt bepaald door onder meer een onpartijdige waarheidsvinding en een integere bewijsvoering. In hoger beroep heeft het Openbaar Ministerie helaas moeten constateren dat het hieraan schort.
Het is begrijpelijk dat van de zijde van het hof en van de zijde van de verdediging nader tekst en uitleg wordt verlangd over het geconstateerde integriteitsprobleem. Die uitleg zal ik echter niet geven. De rondom het probleem spelende en te beschermen belangen staan niet toe nader te duiden wat er precies aan de hand is. Zelfs bij een meer terughoudende duiding van de problematiek dreigen de in casu te beschermen belangen te worden geschaad. Het hof en de verdediging zullen het dus moeten stellen met mijn door magistratelijkheid ingegeven mededeling dat in de strafvervolging van de verdachten het bewijs niet integer is.
Het rechtsgevolg dat aan deze constatering moet worden verbonden is de beslissing dat het OM niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachten. De gehoudenheid om in het strafproces rekening te houden met alle belangen, brengt nu mee dat het OM richting het slachtoffer, want het staat vast dat de heer [benadeelde] het slachtoffer is van een geweldsmisdrijf, heeft aangegeven de door hem geleden schade te zullen vergoeden.
Nu ik geen nadere tekst en uitleg kan geven over de aard van het integriteitsprobleem, zou het voor uw hof een probleem kunnen zijn om de beslissing tot niet-ontvankelijkheid van het OM zodanig te motiveren, dat duidelijk wordt dat hier sprake is van een ‘uitzonderlijk geval’. Lijn in de rechtspraak van de Hoge Raad is immers dat een niet-ontvankelijkheid van het OM wegens schending van ongeschreven beginselen is gereserveerd voor de als ‘uitzonderlijk’ te beschouwen gevallen. Welnu, u moet maar op basis van mijn op ambtsbelofte uitgesproken woorden aannemen dat er in deze zaak inderdaad sprake is van een uitzonderlijk geval, en wel van zodanige aard dat de aan de orde zijnde belangen meebrengen dat ik over die uitzonderlijkheid niet nader in detail kan treden. Zorgen over een eventuele houdbaarheid van de beslissing in cassatie zijn overbodig, want het OM heeft niet de minste aanvechting om tegen een uitgesproken niet-ontvankelijkheid in cassatie te gaan.
Concluderend eis ik dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat het OM niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachten.
Desgevraagd heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat hij niet concreter kan zijn in zijn toelichting.
De raadsman van het slachtoffer, mr. Oosterhof, stelt zich op het standpunt dat de vordering van de advocaat-generaal onbegrijpelijk is en dient te worden afgewezen.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren kennelijk ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het openbaar ministerie dient daarom volgens de raadsman niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof is van oordeel dat met het achterhouden van wezenlijke informatie door het openbaar ministerie niet alleen in strijd wordt gehandeld met het beginsel van openbaarheid, maar ook de taak van het hof wordt doorkruist in die zin dat het hof niet in staat is een zelfstandige belangenafweging te maken bij het nemen van zijn beslissing. Gelet echter op het standpunt van de advocaat-generaal dat het in deze zaak schort aan een onpartijdige waarheidsvinding en een integere bewijsvoering in combinatie met diens weigering om nadere informatie te geven, kan het hof niet anders dan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.
Lees hier de volledige uitspraak.