Art. 530 Sv verzoek: terughoudendheid bij vergoeden van kosten rechtsbijstand van op of na datum einduitspraak

Gerechtshof Amsterdam 20 juli 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:2233

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:

a. kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 7.126,90;

b. kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 280,00 of € 550,00.

Ad a

Ingevolge artikel 530, eerste en tweede lid Sv kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten en voor de schade, welke hij ten gevolge van tijdsverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een advocaat, tenzij artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is.

De rechter is bij het beoordelen van een verzoek tot het toekennen van een vergoeding uit 's Rijks kas op de voet van artikel 530 Sv ter zake van de kosten van rechtsbijstand niet gebonden aan de door de advocaat opgestelde declaratie, ook niet indien deze is voorzien van een gedetailleerde urenspecificatie. Een dergelijke declaratie is niet meer dan een uitgangspunt en de rechter heeft de ruimte daarvan af te wijken indien en voor zover daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn (vgl. Gerechtshof Arnhem 22 januari 2007, ECLI:NL:GHARN:2007:BE8953 en Gerechtshof Arnhem 8 oktober 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY0240). Die gronden van billijkheid kunnen bijvoorbeeld zijn gelegen in de mate waarin de verzoeker aan zichzelf te wijten heeft dat hij de desbetreffende kosten heeft gemaakt, maar ook kunnen zij zijn gelegen in de bovenmatigheid van de declaratie. Het moet in dat laatste geval wel gaan om bovenmatigheid die in meer of mindere mate in het oog springt (vgl. Gerechtshof Amsterdam 28 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:2466). Is daarvan geen sprake, dan dient de rechter de omvang van de in rekening gebrachte kosten marginaal te toetsen (vgl. Gerechtshof Leeuwarden 3 februari 2010, ECLI:NL:GHLEE:2010:BL8539).

Uit de bij het verzoekschrift overgelegde urenstaat blijkt dat op de dag van de vrijspraak, 12 januari 2021, 1 uur en 20 minuten geschreven wordt voor de ‘bestudering van het arrest’ en de ‘nabespreking van het arrest’. In de periode die daarop volgt, tot en met 3 april 2021, wordt nog eens 3 uur en 30 minuten gedeclareerd, onder andere voor: ‘bespreking dossier’, ‘afsluitend gesprek’, ‘archivering dossier’. Het hof is van oordeel dat terughoudend dient te worden omgegaan met het vergoeden van kosten ter zake rechtsbijstand, ingeval het de vergoeding betreft van uren die gemaakt zijn op of na de datum van de einduitspraak. Uitsluitend noodzakelijk kosten die voldoende gemotiveerd zijn, komen voor vergoeding in aanmerking.

Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is opgemerkt, ziet het hof aanleiding om de gevraagde uren vanaf de datum van het arrest te matigen tot 1 uur. Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak tot een bedrag van € 6.323,25.

Ad b

Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

Lees hier de volledige uitspraak.

Print Friendly and PDF ^