Art. 591a Sv: sepot & onschuldpresumptie

Gerechtshof Amsterdam 19 januari 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:462

Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 393,25 ter zake van de kosten die verzoekster stelt te hebben gemaakt in verband met rechtsbijstand.

De strafzaak met voormeld parketnummer is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof overweegt als volgt.

Uit het dossier volgt dat in en rond de woning van verdachte rond de 95 hennepplanten zijn aangetroffen. Appellante heeft verklaard dat zij wist dat haar zoon in en rond de woning hennep kweekte. De hennep zou voor eigen gebruik zijn van haar zoon en voor haar zelf, als medicinale hennep.

De strafzaak tegen verdachte is geseponeerd.

De rechtbank heeft het verzoek van appellante afgewezen en daartoe mede gemotiveerd dat in casu geen sprake is van een zaak die, indien tot (verdere) vervolging zou zijn overgegaan, onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel.

Het hof is van oordeel dat deze motivering niet in lijn is met de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met betrekking tot de onschuldpresumptie en zal de beschikking daarom vernietigen.

Anders dan appellante, acht het hof geen gronden van billijkheid aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand ten behoeve van de strafzaak. Appellante wist immers dat in en rond haar woning hennep werd gekweekt en heeft dit zo gelaten. Appellante heeft ook moeten begrijpen dat bij ontdekking van de kwekerij een opsporingsonderzoek zou plaatsvinden waarin zij betrokken zou worden. Onder die omstandigheden is het hof van oordeel dat de kosten van rechtsbijstand gedurende het opsporingsonderzoek voor risico van appellante dienen te blijven.

Lees hier de volledige uitspraak.

 

 

 

 

 

Print Friendly and PDF ^