Artikel: Buitengerechtelijke afdoening van grote en bijzondere strafzaken in een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering

De buitengerechtelijke afdoening van strafzaken is geen nieuw fenomeen. Het voorwaardelijk sepot en de transactie zijn al geruime tijd beproefde middelen om vervolging te voorkomen. Bij de vorige grootschalige evaluatie van het strafprocesrecht heeft de onderzoeksgroep Strafvordering 2001 de eerste aanzet gegeven tot een vergaande wijziging van de mogelijkheden tot buitengerechtelijke afdoening van strafzaken. Deze voorstellen hebben uiteindelijk in 2008 geleid tot invoering van de strafbeschikking. De wetgever sprak van een ‘omvorming’ en ‘overgang’ van de transactie in en naar de strafbeschikking. De bedoeling was dat de transactie uiteindelijk in het geheel zou komen te vervallen. Er werd echter besloten deze wet gefaseerd in te voeren. Het gedeelte van de wet dat artikel 74 Sr (waarin de transactie is geregeld) zou doen vervallen, trad daarom vooralsnog niet in werking. Tot op heden bestaan deze twee vormen van buitengerechtelijke afdoening dan ook naast elkaar.

Hoewel het nieuwe instrument van de strafbeschikking de transactie in aantallen zaken ondertussen heeft ingehaald, is de transactie allesbehalve een papieren tijger geworden. Het Openbaar Ministerie (OM) lijkt deze manier van afdoening te hebben ontdekt als manier om omvangrijke zaken af te doen. Typerend zijn de recordovereenkomsten in de zaken Rabobank (LIBOR/EURIBOR-fraude), SBM Offshore en de transacties die zijn overeengekomen met VimpelCom en Telia in het kader van omkoping bij toetreding tot de Oezbeekse telecommarkt. Recentelijk is daar de transactie met ING Nederland bijgekomen. Die bank had zich onvoldoende ingespannen om witwassen te voorkomen en trof een recordtransactie van in totaal € 775 miljoen. Op deze manier worden jaarlijks buitengerechtelijk tientallen en soms honderden miljoenen euro’s geïnd door de Nederlandse staat. Betekent dit dat een afdoening op grond van consensualiteit toch niet kan worden gemist?

Eind 2017 ging het conceptwetsvoorstel voor Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering in consultatie. Daarin was de regeling van de strafbeschikking vooralsnog inhoudelijk ongewijzigd overgenomen. In een later stadium van de modernisering zou een beslissing worden genomen over het al dan niet handhaven van de transactie en een mogelijk in te voeren rechterlijke toetsing van transacties en strafbeschikkingen. Zeer recent heeft de minister van Justitie en Veiligheid in zijn beleidsreactie op de evaluatie van de Wet OM-afdoening aangekondigd dat de hoge transactie in het kader van de modernisering een expliciete regeling in het Wetboek van Strafvordering krijgt. Onderdeel daarvan zal een vorm van rechterlijke betrokkenheid bij buitengerechtelijke afdoening zijn.14 Voor de ontnemingsschikking van het huidige artikel 511c Sv wordt aan een vergelijkbare procedure gedacht.

De buitengerechtelijke afdoening van zaken geniet momenteel warme aandacht in de juridische literatuur en de politiek. Ook maatschappelijk bestaat veel discussie over deze vormen van afdoening. Dit is mede het gevolg van omvangrijke transacties met rechtspersonen die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan corruptie. Ook de transactie met Rabobank voor diens aandeel in de LIBOR/EURIBOR-fraude heeft veel aandacht gekregen, evenals de witwasaffaire rond ING. De uitzending van het televisieprogramma Zembla over de transactiepraktijk in dergelijke zaken heeft de discussie verder aangewakkerd.

Ten aanzien van de transactie en de strafbeschikking zijn vragen gerezen over het gebrek aan transparantie en het ‘op afstand zetten’ van de rechter. De modernisering van het Wetboek van Strafvordering lijkt een uitgelezen moment om gehoor te geven aan deze discussie en, indien gewenst, wijzigingen in het systeem van buitengerechtelijke afdoening door te voeren.

In deze bijdrage onderwerpen de auteurs de voorstellen voor een gemoderniseerde regeling van buitengerechtelijke afdoening, zoals deze op hoofdlijnen zijn uiteengezet in de genoemde beleidsreactie van de minister, aan een kritische analyse. Daartoe schetsen zij eerst twee vormen van buitengerechtelijke afdoening: de transactie van artikel 74 Sr (par. 2) en de strafbeschikking (par. 3). De nadruk ligt daarbij op de wettelijke regeling van deze afdoeningswijzen, de huidige praktijk daarvan en de kritiek die daarop bestaat. Voor wat betreft de transactie concentreren de auteurs op de hoge en bijzondere transacties, zoals die in het beleid van het OM worden geïdentificeerd. Het zijn juist deze transacties die tot debat hebben geleid. In paragraaf 4 richten de auteurs vervolgens onze blik op de plannen ter modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De auteurs bespreken daar de aangekondigde wijzigingen in de regeling van de transactie en de strafbeschikking. In paragraaf 5 worden de belangrijkste voorstellen aan een nadere beschouwing onderworpen in het licht van de wetenschappelijke discussie over hoge transacties en de wenselijkheid van rechterlijke toetsing daarvan. Tot slot formuleren de auteurs in paragraaf 6 hun eigen standpunt ten aanzien van de toekomstige regeling van buitengerechtelijke afdoening in het gemoderniseerde wetboek.

Lees het gehele artikel:


Print Friendly and PDF ^