Artikel: De hackbevoegdheid in de praktijk

Op 1 maart 2019 is de Wet computercriminaliteit III (hierna Wet CCIII) in werking getreden. Met deze wet heeft de hackbevoegdheid een grondslag gekregen in het Wetboek van Strafvordering (artt. 126nba, 126uba en 126zpa Sv). De nieuwe bevoegdheid maakt het mogelijk dat opsporingsambtenaren, ‘onder voorwaarden een geautomatiseerd werk, dat bij een verdachte in gebruik is, op afstand heimelijk [kunnen] binnendringen met het oog op bepaalde doelen op het gebied van de opsporing van ernstige strafbare feiten’. Na het binnendringen van een geautomatiseerd werk (bijvoorbeeld een telefoon of een server) mag de politie een beperkt aantal onderzoekshandelingen verrichten, namelijk A) de vaststelling van bepaalde kenmerken van het geautomatiseerde werk of van de gebruiker, zoals de identiteit of locatie, en de vastlegging daarvan; B) de uitvoering van een bevel tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie of het aftappen en opnemen van communicatie; C) de uitvoering van een bevel tot stelselmatige observatie; D) de vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn of worden opgeslagen; en E) de ontoegankelijkmaking van gegevens. Deze handelingen mogen alleen worden verricht door speciaal daartoe aangewezen opsporingsambtenaren die onderdeel uitmaken van een specialistisch team van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. De Wet CCIII kent verder een aantal grondslagen om bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van de hackbevoegdheid. Dat is bijvoorbeeld gebeurd in het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk (hierna Besluit). In dit rapport is het proces geëvalueerd rondom de uitvoering van de hackbevoegdheid in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de Wet CCIII. Aan het einde van 2024 volgt een rapport over het tweede deel van de evaluatie waarin de uitvoering van de volledige Wet CCIII centraal zal staan.

Lees verder:

Print Friendly and PDF ^