Artikel: Enkele opmerkingen over het het una via-beginsel en het nieuwe Wetboek van Strafvordering
/Thans is sprake van een grote wetgevingsoperatie, waarin het Wetboek van Strafvordering wordt gemoderniseerd, zodat het voldoet aan de huidige maatstaven. Apart van dit omvangrijke wetgevingsproject zal het kabinet een nieuwe afweging maken met betrekking tot de toe te passen criteria ten aanzien van de keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving. De reden hiervoor is erin gelegen dat de zogenoemde ‘open context’ en ‘besloten context’ van verschillende kanten is bekritiseerd en de wetgever op zoek is naar nieuwe, beter hanteerbare criteria. In het huidige Wetboek van Strafvordering, maar ook in de Awb, zijn regels neergelegd over de samenloop tussen een bestuursrechtelijke boeteprocedure en een strafrechtelijke procedure. Kan ten aanzien van hetzelfde feit, in twee verschillende procedures zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke sanctie worden opgelegd? Het antwoord op deze vraag luidt ontkennend. Uit artikel 5:44, eerste lid, Awb, blijkt immers dat het bestuursorgaan geen bestuurlijke boete oplegt indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, dan wel een strafbeschikking is uitgevaardigd. Het spiegelbeeld van deze bepaling is te vinden in artikel 243 lid 2 Sv: ‘Indien terzake van het feit aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel een mededeling als bedoeld in artikel 5:50, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht is verzonden, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging.’
Uit het voorgaande blijkt dat zowel in de Awb als in het huidige Wetboek van Strafvordering het una via-beginsel is neergelegd. Tot op heden is in het verband van ‘Modernisering Strafvordering’ echter geen enkele aandacht besteed aan deze kwestie en in de Vaststellingswetten, in het bijzonder Boek 3, is het una via-beginsel niet neergelegd. Het huidige artikel 243, tweede lid, Sv, is getransponeerd naar het nieuwe artikel 3.1.4 van het Wetsvoorstel tot vaststelling van Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Uit het eerste lid van laatstgenoemde bepaling blijkt dat na een kennisgeving van niet-vervolging de verdachte niet kan worden vervolgd voor hetzelfde feit, tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden of het gerechtshof beklag gegrond verklaart en de opsporing van het feit waarop de klacht betrekking heeft of vervolging van de verdachte beveelt. Hoe dient het ontbreken van een una via-regeling artikel 3.1.4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering te worden gekwalificeerd? Gezien het belang van een dergelijke bepaling ligt het in de rede dat het ontbreken ervan moet worden beschouwd als een omissie. Een nieuwe uitleg van het EHRM over het ne bis in idem-beginsel inzake A. en B. tegen Noorwegen zou echter gevolgen kunnen hebben voor de (noodzaak van) codificatie van een una via-bepaling in het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Tegen deze achtergrond wordt nadere aandacht besteed aan de rol van het una via-beginsel in het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
In deze bijdrage staat de volgende onderzoeksvraag centraal: ‘Op welke wijze zou een una via-regeling in Boek 3 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering gestalte kunnen krijgen?’ Om deze onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden wordt ten eerste aandacht besteed aan de huidige artikelen 5:44 Awb en 243, tweede lid, Sv (paragraaf 2). Ten tweede wordt het debat over de keuze tussen bestuursrecht en strafrecht besproken met bijzondere aandacht voor de uitleg van het ne bis in idem-beginsel door het EHRM (paragraaf 3). Na deze exercitie wordt een voorstel gedaan tot codificering van een una via-regeling in het nieuwe Wetboek van Strafvordering (paragraaf 4). Er wordt afgesloten met een conclusie (paragraaf 5).
Lees verder:
Enkele opmerkingen over het het una via-beginsel en het nieuwe Wetboek van Strafvordering door B. van der Vorm in Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving